11.2De rechtbank is, na deze toelichting van verweerder, met verweerder van oordeel dat eiser de invulling van zijn gezinsleven met [kind4] onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele verklaring van eiser dat hij zijn dochter twee of drie keer per week ziet, heeft verweerder zonder onderbouwing onvoldoende mogen achten. Dit zegt immers niets over de aard en intensiteit van het contact. Dit geldt des te meer nu de laatste verklaring van de moeder van [kind4] van 29 september 2020 tegenstrijdig is met haar eerdere verklaring. In de laatste verklaring stelt de moeder van [kind4] namelijk dat eiser af en toe doordeweeks [kind4] ziet. Nu eiser de invulling van zijn gezinsleven met [kind4] onvoldoende heeft onderbouwd, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de relatie van eiser met zijn dochter geen aanleiding vormt om het gezinsbelang te laten prevaleren boven dat van de openbare orde. De inmenging in het gezinsleven is dan ook gerechtvaardigd.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inmenging in eisers privéleven gerechtvaardigd is in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. Verweerder heeft bij zijn beoordeling de ‘guiding principles’ betrokken zoals geformuleerd in de arresten Boultif en Üner. Verweerder heeft in zijn afweging alle door eiser aangevoerde belangen kenbaar betrokken. In het kader van het privéleven heeft verweerder van belang geacht dat hoewel eiser sinds 2001 in Nederland verblijft, de duur van het verblijf van eiser niet zodanig bijzonder is dat op grond daarvan het persoonlijk belang van eiser voorgaat op het algemene belang van de Nederlandse samenleving. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de band van eiser met Nederland niet de gebruikelijke banden overstijgt die bij langdurig verblijf ontstaan. Verweerder heeft er in dit kader niet ten onrechte op gewezen dat, hoewel eiser de Nederlandse taal spreekt, een opleiding heeft gevolgd, een eigen woning en een baan heeft, desondanks niet veel (Nederlandse) vrienden heeft, zodat van sterke banden met Nederland niet is gebleken. Daarbij is ook niet gebleken dat eiser met zijn chauffeursopleiding en werkervaring in Uganda of elders geen baan zou kunnen vinden. Verweerder heeft het belang van de Nederlandse samenleving in redelijkheid mogen laten prevaleren. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser meermaals is veroordeeld, waarvan de laatste veroordeling een zeer ernstig feit betreft. Dit gebrek aan respect voor de Nederlandse samenleving doet afbreuk aan de hechtheid van de sociale en culturele banden met Nederland. Ook heeft verweerder hierbij van belang mogen achten dat eiser dit zeer ernstige feit ontkent en stelt onterecht te zijn veroordeeld. De inmenging in het privéleven is dan ook eveneens gerechtvaardigd.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarom in redelijkheid het belang van de Nederlandse samenleving zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van eiser en geen aanleiding heeft hoeven zien om de intrekking van de verblijfsvergunning of het opleggen van het inreisverbod achterwege te laten.
14. Eiser heeft nog aangevoerd dat het onthouden van een verblijfsrecht en niet uitzetten op grond van het non-refoulement-beginsel schending van het recht op menselijke waardigheid oplevert, zoals dat is neergelegd in artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval aangezien niet aannemelijk is geworden dat eiser voor een menswaardig bestaan uitsluitend op Nederland of het land van herkomst zou zijn aangewezen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Omdat de rechtbank het onderzoek heeft heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nader te motiveren, ziet de rechtbank reden om verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het geven van een nadere reactie met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.