ECLI:NL:RBDHA:2021:8839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 21/3496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitbetaling WW-uitkering wegens te late aanvraag en gebrek aan bijzondere omstandigheden

Op 12 augustus 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd niet uitbetaald omdat de aanvraag te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres per 30 april 2019 recht had op een WW-uitkering, maar dat deze niet kon worden uitbetaald omdat de aanvraag meer dan 26 weken na de relevante periode was ingediend. Eiseres had aangevoerd dat zij in het buitenland verbleef en geen geldig woonadres had, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor deze stellingen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wettelijke termijn rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat de late aanvraag door eiseres zelf was veroorzaakt. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor uitkeringen en de strikte toepassing van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3496

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 30 april 2019 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze niet aan haar wordt uitbetaald.
Bij besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is laatstelijk tot en met 29 april 2019 in loondienst werkzaam geweest bij Randstad Direct B.V. Op 21 juli 2020 heeft zij een WW-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres van 30 april 2019 tot en met 29 juli 2019 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat die periode te ver in het verleden ligt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 30 april 2019 recht had op een WW-uitkering met een duur van drie maanden. De aanvraag is ingediend op 21 juli 2020. De WW-uitkering over de periode van 30 april 2019 tot en met 29 juli 2019 kan niet worden uitbetaald, omdat de periode te ver in het verleden ligt. Een WW-uitkering over perioden gelegen voor 26 weken voor de datum van aanvraag, kan niet meer worden uitbetaald. Eiseres heeft niet aan kunnen tonen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. In de periode tussen mei 2019 en december 2019 verbleef eiseres nog in Nederland en had zij de aanvraag tijdig in kunnen dienen.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert aan dat zij van november 2019 tot 15 mei 2020 in het Verenigd Koninkrijk is geweest om haar werk als ondernemer te onderzoeken. In aanloop van dat onderzoek kwam de lockdown wegens Corona. In de periode tussen mei 2019 en december 2019 had eiseres geen geldig woonadres en kon zij daarom geen WW-uitkering aanvragen. Zij had ook niet de intentie een uitkering aan te vragen. Voorts voert eiseres aan dat er feiten en omstandigheden zijn waardoor zij een beroep doet op haar werkverleden en dat de situatie mede ontstaan is dor de overheid. Volgens eiseres zou het onrechtmatig zijn als je recht hebt op een WW-uitkering, maar dit niet uitbetaald krijgt omdat de aanvraagprocedure verstreken is.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In artikel 22 van de WW is bepaald dat verweerder op aanvraag vaststelt of recht op uitkering bestaat.
In artikel 35 van de WW is bepaald dat de uitkering niet wordt betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Verweerder is bevoegd daar in bijzondere gevallen van af te wijken.
4.2
Volgens vaste rechtspraak is de aanwezigheid van een bijzonder geval een objectieve voorwaarde voor het doen ontstaan en de uitoefening van de bevoegdheid van verweerder om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepaling in de eerste volzin van artikel 35 van de WW. De rechter moet volledig toetsen of in een concreet geval aan die voorwaarde is voldaan, waarbij het begrip ‘bijzonder geval’ naar zijn aard restrictief moet worden uitgelegd. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX6568).
4.3
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht stelt dat eiseres haar aanvraag voor een WW-uitkering te laat heeft ingediend. Door verweerder is vastgesteld dat het opgebouwde recht van eiseres op een WW-uitkering zou lopen van 30 april 2019 tot en met 29 juli 2019. Toepassing van de 26-weken termijn brengt mee dat de aanvraag van eiseres vóór 27 januari 2020 ingediend had moeten zijn om nog recht te hebben op enige betaling. Eiseres heeft haar aanvraag ingediend op 21 juli 2021.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank is door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode van 30 april 2019 tot 27 januari 2020 niet in staat was om, al dan niet met behulp van derden, een aanvraag in te dienen. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij tussen mei 2019 en december 2019 geen geldig woonadres had en daarom geen WW-uitkering kon aanvragen. De rechtbank overweegt dat eiseres dit niet met stukken heeft onderbouwd en dat niet is gebleken dat eiseres in die periode aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat zij geen geldig woonadres had en daarom geen WW-uitkering kon aanvragen. Dat eiseres vanaf december 2019 in Engeland verbleef, maakt ook niet dat zij geen uitkering kon aanvragen. Daarnaast heeft eiseres aangegeven dat zij niet de intentie had om een uitkering aan te vragen, maar vanwege feiten en omstandigheden nu wel een beroep doet op haar werkverleden. Gelet op de door eiseres aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de situatie van eiseres een bijzonder geval betreft. De rechtbank begrijpt dat het onrechtvaardig voor eiseres voelt dat zij geen uitkering krijgt uitbetaald, terwijl haar recht hierop is vastgesteld, maar eiseres heeft met de late aanvraag voor een WW-uitkering zichzelf in een situatie gebracht als bedoeld in artikel 35 van de WW.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden bepaald dat eiseres van 30 april 2019 tot en met 29 juli 2019 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat die periode te ver in het verleden ligt.
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2021.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.