ECLI:NL:RBDHA:2021:8801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/604901 / FA RK 20-9313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over minderjarigen in het belang van hun ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2021 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek tot beëindiging van het gezag is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, die stelde dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd door de conflictueuze situatie tussen de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren, wat leidt tot stagnatie in belangrijke beslissingen omtrent de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder heeft herhaaldelijk belangrijke beslissingen vertraagd, wat resulteert in onrust en spanning voor de kinderen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eerdere pogingen tot verbetering van de situatie, waaronder ondertoezichtstelling, niet hebben geleid tot de gewenste veranderingen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en rust, en de rechtbank achtte het noodzakelijk om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat de vader alleen beslissingen kan nemen over de kinderen. De rechtbank hoopt dat deze beslissing zal bijdragen aan het herstel van het contact tussen de kinderen en hun moeder in de toekomst. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/604901 / FA RK 20-9313
Datum beschikking: 10 augustus 2021

Beschikking van de meervoudige kamerBeëindiging gezag

in de zaak naar aanleiding van het op 24 december 2020 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord-Holland,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vrouw]hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P.H. Visser, gevestigd te Wormerveer,
en

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • de schriftelijke update van de Raad van 17 juni 2021, ingekomen op 1 juli 2021;
  • de aanvullende stukken van de zijde van de advocaat van de moeder van 21 juli
Op 27 juli 2021 heeft de meervoudige kamer de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
[minderjarige 2] is voorafgaand aan de zitting door de voorzitter van de meervoudige kamer in raadkamer gehoord.
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Feiten

– De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
– [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk bij de vader.
– Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2017 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van 30 mei 2017 tot 30 mei 2018, welke ondertoezichtstelling vervolgens steeds is verlengd tot 30 mei 2020.
– Bij beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 17 december 2018 van de rechtbank Noord-Holland heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in die zin gewijzigd dat hun hoofdverblijfplaats bij de vader zal zijn.
– De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 mei 2020 het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen. Een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de moeder is volgens de Raad noodzakelijk voor de kinderen, zodat hun ontwikkeling niet langer wordt belemmerd. Er is al langere tijd sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die wordt veroorzaakt doordat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren, waardoor belangrijke beslissingen over de kinderen niet kunnen worden genomen. De moeder stagneert of vertraagt herhaaldelijk belangrijke beslissingen, zoals de schoolgang van de kinderen, de hulpverlening, doktersbezoeken en de deelname aan een sportclub. De vader heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij geen toestemming van de moeder krijgt om belangrijke beslissingen rondom de kinderen te nemen. Ook het feit dat tot driemaal toe de zitting niet is doorgegaan, door toedoen van de moeder, levert voor de kinderen veel spanning en onduidelijkheid op. Bovendien heeft de moeder herhaaldelijk conflicten met de betrokken instanties, hetgeen de voortgang van de ingezette hulpverlening niet ten goede komt. De Raad ziet een directe link tussen het gedrag van de moeder in het nemen van gezagsbeslissingen en de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder is volgens de Raad dan ook niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen een voor hen aanvaardbare termijn te dragen. De Raad ziet niet hoe de moeder binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn kan komen tot verandering van haar gedrag, nu ook een jarenlange ondertoezichtstelling niet tot een verbetering van de situatie heeft geleid. De Raad acht het van belang dat de thuissituatie bij de vader, die nu voor de kinderen stabiel is, in stand blijft. De rust en duidelijkheid voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal hun ontwikkeling ten goede komen. De Raad verwacht dat bij beëindiging van het gezag van de moeder veel spanning zal wegvallen en de kinderen dan meer ruimte en gelegenheid zullen voelen om het contact met hun moeder weer aan te halen en ziet de gezagsbeëindiging als middel om tot contactherstel met de kinderen te komen. De Raad acht het dan ook in het belang van de kinderen dat het gezag van de moeder wordt beëindigd en dat de vader in staat wordt gesteld alleen beslissingen te nemen over de kinderen, waarbij de vader de moeder evenwel dient te blijven informeren. In zijn update geeft de Raad bovendien aan dat er grote zorgen zijn over documenten, waarvan de betreffende instanties aangeven dat deze niet van hen afkomstig zijn, maar die wel als zodanig, mede door of namens de moeder, verstuurd werden.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek en wordt de rechtbank verzocht het verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder af te wijzen. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige 1] is naar de mening van de moeder weinig zinvol, omdat voordat een onherroepelijke beslissing over het gezag genomen is het nog maar kort duurt tot [minderjarige 1] meerderjarig wordt. Bovendien is de moeder in 2020 nog met [minderjarige 1] op vakantie geweest, wat voor beiden een leuke tijd was. Na terugkeer wordt het echter door de vader onmogelijk gemaakt voor [minderjarige 1] om nog contact te hebben met de moeder. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige 2] is naar de mening van de moeder niet in het belang van [minderjarige 2] . Door toedoen van de vader heeft de moeder [minderjarige 2] de afgelopen drie jaren weinig gezien. Geen van de onderzoeken en initiatieven die tot verbetering van de situatie zijn overwogen, is van de grond gekomen. De reden waarom de moeder niet altijd meewerkt aan toestemming verlenen aan de vader, is dat zij niet of pas achteraf geconfronteerd wordt met informatie over bijvoorbeeld een medische behandeling. Bovendien wordt de moeder regelmatig geconfronteerd met desinformatie. Het gezag zoals dat tot heden door de vader wordt uitgeoefend is bepaald niet positief ervaren door de moeder. [minderjarige 2] komt knel te zitten doordat de vader hem het contact met zijn moeder ontneemt en de moeder niet over hem informeert.
Door de moeder wordt aangevuld dat zij niets liever wil dan haar kinderen zien en betrokken zijn bij hun ontwikkeling en opvoeding. Zij zou heel graag omgang willen hebben met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar zij weet niet goed hoe zij dit zelf kan realiseren. Ook [zus] de zus van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , mist haar broertjes en zou hen graag (vaker) willen zien.
De vader meent dat beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. De onwenselijke conflictueuze situatie tussen de ouders duurt inmiddels al zeven jaar voort en de kinderen hebben daar veel last van. Ten aanzien van [minderjarige 1] geeft de vader aan dat ook voor hem beëindiging van het gezag nog van belang is, aangezien dit eigenlijk al jaren geleden had moeten gebeuren en het hiervoor nooit te laat is. De context is anders dan door de advocaat van de moeder wordt geschetst en de vader geeft aan dat hij de moeder wel van voldoende informatie over de kinderen voorziet.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, lid 2 van het BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de zeventienjarige [minderjarige 1] en de twaalfjarige [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Deze ontwikkelingsbedreiging wordt veroorzaakt doordat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren, waardoor belangrijke beslissingen over de kinderen niet genomen kunnen worden. De kinderen staan hierdoor al geruime tijd bloot aan veel onrust, spanning en strijd en kunnen geen onbezorgd en onbelast contact hebben met beide ouders. Ook verhindert of vertraagt de moeder herhaaldelijk belangrijke beslissingen, zoals doktersbezoek, schoolgang en vrijetijdsbesteding. Alle spanningen, ruzies en rechtszaken rondom deze beslissingen zorgen voor constante stress bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit is erg schadelijk voor hun ontwikkeling en is niet in hun belang. En hoewel de vader zich ook niet altijd voldoende heeft ingespannen om bijvoorbeeld de communicatie met de moeder goed te laten verlopen en haar ook onvoldoende heeft geïnformeerd, is naar het oordeel van de rechtbank de moeder de grootste factor in het voortduren van de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.
De rechtbank constateert dat in de loop der jaren met inzet en samenwerking van diverse professionals – en met een jarenlange ondertoezichtstelling –intensief is geprobeerd om de situatie te stabiliseren, de voor de kinderen zo nodige rust te creëren en de noodzakelijke individuele hulpverlening voor de kinderen in te zetten. In de beschikking van 28 mei 2020 heeft de kinderrechter in deze rechtbank overwogen dat de kinderen al langere tijd aan veel onrust, spanning en strijd hadden blootgestaan en zij individuele hulpverlening nodig hadden. De gecertificeerde instelling verwachtte destijds niet tot een samenwerking met de moeder te kunnen komen en heeft geen hulpverleningstraject gericht op betere communicatie tussen de ouders ingezet. Het verzoek om ondertoezichtstelling is afgewezen, niet omdat er volgens de kinderrechter geen sprake zou zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, maar omdat de kinderrechter er geen vertrouwen in had dat een – verlenging van de - ondertoezichtstelling zou leiden tot enige verbetering.
De rechtbank heeft zich - onverlet het voorgaande - afgevraagd of er op dit moment reële aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat de ontwikkelingsbedreiging alsnog zou kunnen worden weggenomen, zodat moeder op termijn de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer (mede) op zich zou kunnen nemen. De rechtbank heeft die niet, althans onvoldoende gevonden. Uit de stukken blijkt dat sprake is van zich herhalende patronen, waarbij de moeder conflicten met betrokken instanties heeft. Gezien wordt dat bijvoorbeeld jeugdzorgwerkers, school en het Wilmahuis de moeder informeren en/of uitnodigen, maar dat de moeder voortdurend stelt dat zij niet wordt geïnformeerd. Het is voor instanties, waaronder de Raad, steeds erg moeilijk gebleken om tot afspraken te komen. Daarbij is zorgelijk dat de moeder veel zorgen rondom de kinderen niet herkent. De Raad ziet in de gesprekken met de moeder dat het haar niet lukt de belangen van de kinderen voorop te zetten of te bespreken wat situaties voor hen betekenen. Het komt de rechtbank voor dat het de moeder feitelijk nog steeds niet lijkt te lukken haar eigen perspectief of de strijd met de vader los te laten.
Op grond van het voorgaande moet naar het oordeel van de rechtbank geconcludeerd worden dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor hen aanvaardbaar te achten termijn te dragen. De hiervoor weergegeven situatie die heeft geleid tot de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, duurt inmiddels al tenminste vijf jaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf nadrukkelijk hebben aangegeven behoefte te hebben aan rust, duidelijkheid en stabiliteit. Bij beschikking van 17 december 2018 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader. De kinderen hebben aangegeven dat zij het fijn hebben bij de vader en inmiddels lijkt het beter met ze te gaan. Het is van belang dat de thuissituatie bij de vader, die nu voor de kinderen stabiel is, in stand blijft zodat zij hier rust blijven vinden en zich naar hun mogelijkheden kunnen blijven ontwikkelen. Een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder is in dit verband noodzakelijk om de rust en duidelijkheid te creëren die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben en om ruimte te kunnen maken voor hun verdere ontwikkelingstaken.
Ten aanzien van de stelling van de moeder dat beëindiging van haar gezag over [minderjarige 1] weinig zinvol is omdat het nog maar kort duurt voordat [minderjarige 1] meerderjarig wordt, overweegt de rechtbank dat recentelijk nog is gebleken dat de schoolgang van [minderjarige 1] in gevaar was omdat de moeder geen toestemming wilde geven voor zijn inschrijving bij het ROC Mondriaan. Bovendien acht de rechtbank het in het belang van beide broers om bij deze beslissing tot beëindiging van het gezag van de moeder geen onderscheid tussen hen te maken en hen gelijk te behandelen.
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. De rechtbank hoopt dat wanneer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meer rust en duidelijkheid zullen ervaren, zij meer ruimte en gelegenheid zullen voelen om het contact met hun moeder – maar ook met hun zus Laura – weer aan te halen en te herstellen.
De beëindiging van het gezag van de moeder leidt er op grond van artikel 1:274 lid 1 BW toe dat de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het gezag over hen van rechtswege alleen uitoefent.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder, [de vrouw] geboren op
[geboortedag 3] 1973 te [geboorteplaats 3] , over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] ,
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is in het openbaar gegeven op 10 augustus 2021 door
mr. D.G.J. Dop, mr. E.C.M. Bouman en mr. E.J. Stalenberg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.