Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
“Artikel 3
1. Het pensioenfonds heeft ten doel de werknemers in de vleeswarenindustrie, de gemaksvoedingsindustrie, versvlees- en vleesbewerkende industrie en de pluimveeverwerkende industrie te beschermen tegen de financiële gevolgen van ouderdom respectievelijk overlijden.
(…)
a. op de door het bestuur te stellen voorwaarden op hun aanvrage als deelnemer zijn aanvaard, hetgeen alleen groepsgewijze kan geschieden;
b. verplicht zijn tot deelneming in het fonds krachtens artikel 2, eerste lid, van de “Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000”.
(…)
1. Het bestuur stelt een pensioenreglement, een uitvoeringsreglement en zo nodig andere regelementen vast en is bevoegd deze reglementen te wijzigen of in te trekken.
2. Het pensioenreglement regelt de verhouding tussen het pensioenfonds en de (gewezen) deelnemers en andere aanspraakgerechtigden. Het uitvoeringsreglement regelt de verhouding tussen het pensioenfonds en de aangesloten werkgevers.
2. Het bestuur is verplicht bij liquidatie de belangen van de deelnemers, gewezen deelnemers en aanspraakgerechtigden te regelen op basis van de geldende statuten en reglement(en).
3. Na ontbinding van het fonds zal het bestuur – voor zover is voldaan aan de daaraan door de Pensioenwet getelde voorwaarden – de waarde van de tot het moment van liquidatie opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten overdragen aan een andere pensioenuitvoerder in de betekenis van de Pensioenwet. Voor deze overdracht is geen instemming van de (gewezen) deelnemers, aanspraak- of pensioengerechtigden vereist. De overdracht vindt plaats onder inachtneming van het ter zake bepaalde in de Pensioenwet.
4. Bij een eventueel tekort worden alle rechten onder inachtneming van het ter zake bepaalde in de Pensioenwet naar evenredigheid verlaagd. Een eventueel overschot zal worden aangewend zoveel mogelijk in overeenstemming met de doelstelling van het fonds.
(…)”
“ Artikel 1 Aanvang deelneming
Deelnemer is:
b. de werknemer die verplicht is tot deelneming in het fonds op grond van een tussen de werkgever en het fonds gesloten aansluitovereenkomst;
(…)
2. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de aangesloten onderneming, wordt de deelneming voortgezet:
a. indien en zolang de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid ingevolge artikel 35 van dit pensioenreglement ten laste van het fonds wordt voortgezet;
b. Indien en zolang de deelnemer de pensioenopbouw vrijwillig voortzet ingevolge artikel 33 van dit pensioenreglement. (…)
De deelnemer heeft aanspraak op:
(…)
De pensioengrondslag is gelijk aan het volgends de artikelen 8 en 9 vastgestelde jaarsalaris, verminderd met de in artikel 10 bedoelde franchise.
(…)
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de in het tweede lid genoemde ambitie. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Een toeslag wordt alleen verleend als en voor zover de beschikbare financiële middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. (…)
2. Ambitieniveau
Het bestuur streeft ernaar jaarlijks per 1 januari een toeslag te verlenen, die gelijk is aan de stijging van het CBS-consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid, (…)
4. Het toeslag beleid is gebaseerd op toekomstbestendige toeslagverlening. Het pensioenfonds verleent alleen een toeslag indien de beleidsdekkingsgraad per 1 januari van het boekjaar van het pensioenfonds zich boven de 110% bevindt. (…)
5. Uitvoering
Indien het bestuur besloten heeft een toeslag te verlenen, wordt deze toeslag gegeven op:
a. de pensioenrechten;
b. de pensioenaanspraken van de deelnemers en gewezen deelnemers;
zoals deze pensioenrechten en pensioenaanspraken bedroegen per 31 december van hetzelfde kalenderjaar. Aanspraken op bijzonder partnerpensioen en verevend prepensioen en ouderdomspensioen worden op dezelfde wijze verhoogd. (…)
(…)
3. Hoogte voortzetting van de pensioenopbouw
Indien en zolang de in lid 1 bedoelde uitkering voortvloeit uit een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO of de WIA van tenminste 65%, zonder dat daarnaast sprake is van een inkomen uit dienstverband, zal de pensioenopbouw volledig worden voortgezet waarbij de premie voor 100% ten laste van het fonds komt.
(…)
Het bestuur van het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verlagen indien:
b. het fonds niet in staat is binnen de wettelijke hersteltermijn van tien jaar te voldoen aan de op grond van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van actieve deelnemers, inactieve deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad: en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan bedoeld in de Pensioenwet.
2. Indien het fonds genoodzaakt is om de pensioenaanspraken en pensioenrechten te verlagen, worden deze verlagingen in beginsel uitgesmeerd over een periode van 10 jaar. Het bestuur van het fonds kan besluiten om een kortere termijn te hanteren of de verlaging in één keer plaats te laten vinden als de situatie daar aanleiding toegeeft.
(…)
Indien in enig kalenderjaar de premie naar het oordeel van het bestuur niet kostendekkend is ter financiering van de pensioenaanspraken van de deelnemers, kan het bestuur de in artikel 8, tweede lid, van de statuten, genoemde werkgevers- en werknemersverenigingen verzoeken een kostendekkende premie vast te stellen. Indien genoemde verenigingen niet tot overeenstemming komen over een kostendekkende premie, kan het bestuur, na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris, de opbouw van de aanspraken in dat jaar verlagen.
(…)
Geschil6. In geschil is of het vermogen van eiseres is aan te merken als een ‘ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder i, ten 3o van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de vrijstelling). Het geschil heeft nog slechts betrekking op het door eiseres afgedragen bedrag aan verlegde omzetbelasting van € 4.737 en spitst zich toe op de vraag of het beleggingsrisico in eiseres door de pensioendeelnemers wordt gedragen.Niet in geschil is dat eiseres niet kwalificeert als een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe), dat eiseres onderworpen is aan bijzonder overheidstoezicht, zij gefinancierd wordt door de toekomstige pensioenontvangers en zij volgens het beginsel van risicospreiding belegt.
Beslissing
mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.