ECLI:NL:RBDHA:2021:8654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.16534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse jongeman met vrees voor Taliban en motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze zaak gaat het om een jonge man van Afghaanse nationaliteit die bij terugkeer naar Afghanistan vreest voor de Taliban. Hij is afkomstig uit de provincie Logar en heeft verklaard dat zijn vader voor de overheid en buitenlandse organisaties werkte. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het bestreden besluit ten onrechte geen beoordeling heeft gemaakt van de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, met name in de provincie Logar. De rechtbank constateert een motiveringsgebrek, omdat verweerder niet heeft onderkend dat de situatie in Afghanistan is verslechterd sinds het terugtrekken van internationale strijdkrachten. Eiser heeft onderbouwd dat de provincie Logar tot de onveiligste provincies behoort en dat hij en zijn vader gevaar lopen vanwege hun connecties met de internationale gemeenschap.

De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van eiser in een breder perspectief moeten worden bekeken, vooral gezien zijn jonge leeftijd en de context van de werkzaamheden van zijn vader. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico's die eiser loopt, niet alleen vanwege zijn eigen situatie, maar ook vanwege de werkzaamheden van zijn vader. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de door eiser overgelegde landeninformatie en de risico's voor hem en zijn vader in acht moeten worden genomen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16534

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [# 1]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Volkers).

ProcesverloopBij besluit van 11 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 22 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] .
Asielrelaas
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Afghanistan te vrezen heeft voor de Taliban omdat hij en zijn vader problemen met de Taliban hebben. Eiser stelt afkomstig te zijn uit de provincie Logar. Eiser heeft verklaard dat zijn vader voor de overheid en voor buitenlandse instanties in Afghanistan werkte. Eisers vader werd door de Taliban benaderd met de vraag om eiser over te dragen om voor de Taliban te vechten. Eisers vader was op dat moment bevriend met [naam 1] , die hij heeft leren kennen in 2015 tijdens het volleyballen. [naam 1] beschermde eisers vader en familie. Sinds 2017 is [naam 1] als commandant voor de Taliban gaan werken. Hij kwam om bij een aanslag in januari 2019. De vader van [naam 1] , [naam 2] , had gehoord dat eisers vader de locatie van [naam 1] had doorgeseind gezien het werk van eisers vader. Uiteindelijk werd eiser daardoor opgeëist door de Taliban. Hierdoor is eisers leven en dat van zijn familie in gevaar gekomen. De algemene situatie in de provincie Logar was al niet veilig, omdat er telkens beschietingen waren tussen de Afghaanse overheid en de Taliban nabij het huis van eiser. Ook stelt eiser dat hij eerder is opgepakt door de Taliban en daarnaast dat hij is verkracht door een maffiabende. Ook heeft eiser verklaard dat zijn oom heeft geprobeerd hem over te dragen aan de Taliban, en hij wilde ook dat eiser de wahabisme-stroming ging volgen. Eisers vader is beschoten door de Taliban in hun huis en de volgende dag zijn er rakketten nabij hun huis gevallen, waardoor een kamer is vernietigd. Toen is eiser met zijn familie op de vlucht geslagen en sindsdien heeft eiser zijn familie niet meer gezien of gesproken.
Bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. eiser stelt dat hij problemen heeft met de Afghaanse politie omdat zijn vader tien of elf jaar geleden een politieagent heeft aangeklaagd;
3. eiser stelt dat hij in augustus 2018 is opgepakt en mishandeld door de Taliban;
4. eiser stelt dat hij in december 2018 is ontvoerd en verkracht door een maffiabende;
5. eiser stelt dat hij en zijn vader problemen met de Taliban hebben omdat zijn vader ervan wordt beschuldigd betrokken te zijn bij de dood van [naam 1] , een commandant bij de Taliban;
6. eiser stelt dat zijn oom [naam 3] hem wilde overhalen de wahabisme-stroming te volgen en hem aan de Taliban wilde overdragen.
Verweerder heeft enkel de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De overige elementen heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Daarbij is van belang dat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht dat een deel van zijn verklaringen tijdens de gehoren berusten op zijn nachtmerries en dagdromen, waardoor hij niet altijd naar waarheid heeft verklaard. De relevante elementen 2, 4 en ten dele 5 (met betrekking tot de beschieting van zijn vader) worden door eiser niet langer betwist. Ten aanzien van de relevante elementen 3, ten dele 5 en 6 heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat deze ongeloofwaardig zijn. Nu middels de zienswijze duidelijk is geworden dat een groot deel van eisers verklaringen niet op waarheid berusten, doet dit nog meer afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beroepsgronden
Zorgvuldigheid
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn jonge leeftijd, zijn angst voor de Taliban en zijn psychische gesteldheid. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom geen Forensisch Medisch Onderzoek (FMO) is opgestart. Eiser heeft al in de zienswijze aangevoerd dat hij door zijn angst om te worden teruggestuurd naar Afghanistan, zijn psychische gesteldheid en zijn jonge leeftijd, een aantal gebeurtenissen heeft toegevoegd aan zijn asielrelaas. Eiser is een ernstig getraumatiseerde minderjarige Afghaanse jongen, die bescherming nodig heeft tegen vervolging door de Taliban en tegen het oorlogsgeweld in zijn land. Verweerder gaat aan deze omstandigheden voorbij door in het bestreden besluit enkel te overwegen dat eiser erop is gewezen dat hij de waarheid moet vertellen. Ter onderbouwing van zijn psychische situatie heeft eiser bij de aanvullende beroepsgronden een brief van een psycholoog en orthopedagoog van Zorgbedrijf [# 2] overgelegd van 24 maart 2021 en zijn patiëntdossier.
4.1
Volgens artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn [1] regelt de lidstaat, indien de vreemdeling daarmee instemt, een medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming relevant acht. Dit is in de Nederlandse regelgeving neergelegd in artikel 3.109e, eerste lid, van het Vb [2] en nader uitgewerkt in paragraaf C1/4.4.4. van de Vc [3] en Werkinstructie 2016/4. Volgens deze werkinstructie is een FMO niet relevant indien er sprake is van dusdanig sterk ongeloofwaardige verklaringen, dat voorzienbaar is dat de uitkomsten van een medisch onderzoek niet tot een ander, positief, oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas zullen leiden.
4.2
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat tijdens de gehoren voldoende rekening is gehouden met de situatie van eiser zoals die volgt uit het FMMU-advies. Verweerder heeft daarnaast rekening gehouden met eisers referentiekader door onder andere zijn leeftijd ( [leeftijd] ) en het aantal jaren dat hij in Afghanistan op school is geweest (8 à 9 jaar) te betrekken bij zijn beoordeling. Eiser is ook conform de AMV-gehoren gehoord. Eiser heeft tijdens de gehoren ook steeds verklaard dat hij in staat was te worden gehoord. Niet is gebleken dat eiser niet in staat is geweest zijn asielrelaas voldoende naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. In de gehoren zijn ook geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat eiser vanwege zijn psychische klachten de vragen niet goed heeft begrepen. De gehoren gaven daarom geen aanleiding voor het starten van een FMO. De stelling van eiser dat pas tijdens het bespreken van het voornemen met zijn gemachtigde naar voren kwam dat hij over bepaalde elementen niet de waarheid had gesproken vanwege zijn psychische gesteldheid, heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven geven tot het instellen van een FMO nu de psychische gesteldheid van eiser niet was onderbouwd. Uit de door eiser in beroep overgelegde medische stukken volgt evenmin dat er een causaal verband bestaat tussen zijn psychische klachten en de onwaarheden die eiser tijdens de gehoren heeft verklaard. Uit deze stukken volgt ook nog geen diagnose op grond waarvan verweerder een FMO zou moeten starten. Gelet op het voorgaande en nu niet in geschil is dat een groot deel van de hiervoor genoemde relevante elementen (gedeeltelijk) onwaar is, en daarom ongeloofwaardig, heeft verweerder mogen afzien van een FMO. De beroepsgrond slaagt niet.
Ongeloofwaardig geachte relevante elementen
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de door verweerder ongeloofwaardig geachte relevante elementen. Nu de ongeloofwaardigheid daarvan niet wordt betwist mocht verweerder daarom uitgaan van de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser.
Risico op schending van artikel 3 EVRM [4]
6. Eiser voert aan dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan is verslechterd waardoor hij bij terugkeer een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Uit actuele informatie blijkt dat de Taliban steeds meer macht krijgt, nu de internationale troepen Afghanistan grotendeels hebben verlaten. In het gebied waar eiser vandaan komt, Logar, district [district] , is de Taliban al aan de macht en heeft de Afghaanse overheid nauwelijks tot geen invloed meer. Er is een toename van geweld en er zijn veel aanslagen door de Taliban. Eiser wijst daarnaast op informatie waaruit blijkt dat rekrutering door de Taliban van jonge jongens die terugkeren uit het buitenland veel voorkomend is. Het is algemeen bekend dat de Afghaanse autoriteiten individuele burgers hiertegen niet kunnen beschermen. Eiser is er daarom van overtuigd dat hij binnen afzienbare termijn door de Taliban wordt opgepakt en gedwongen wordt om voor hen te strijden. Eiser stelt daarnaast ook te vrezen in verband met de werkzaamheden van zijn vader bij diverse internationale bedrijven. Hij heeft in beroep stukken (fotokopieën) overgelegd om aan te tonen dat zijn vader voor meerdere van zulke bedrijven werkzaam is geweest. Zijn vader heeft van 2006 tot 2007 als [functie 1] voor [# 3], gewerkt. Van 2007 tot 2020 heeft eisers vader als [functie 2] gewerkt voor [# 4]. Daarnaast heeft eiser een pasje van de Verenigde Naties van zijn vader overgelegd van 31 december 2013. Dit maakt eisers vader en diens familie tot een nog gewilder doelwit van de Taliban of andere anti-gouvernementele groeperingen. In het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van december 2020 staat dat uit persberichten valt op te maken dat veel van deze Afghanen en hun familieleden zich bedreigd voelen dan wel bedreigd zijn vanwege hun werk met buitenlandse militairen. Ook de UNHCR Guidelines van 30 augustus 2018 geven aan dat familieleden van personen die geassocieerd worden met de overheid of met de internationale gemeenschap risico lopen slachtoffer te worden van de Taliban.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is, waardoor evenmin geloofwaardig wordt geacht dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan gerekruteerd zal worden door de Taliban of dat hij wegens de ongeloofwaardig geachte gebeurtenissen in Afghanistan traumata heeft opgelopen. Van een medische onderbouwing van deze stelling is evenmin sprake. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat uit de verklaringen van eiser geen concrete aanwijzingen volgen dat hij vanwege het werk van zijn vader een doelwit is geweest van de Taliban. Uit de stukken blijkt dat zijn vader laatstelijk tussen de 14 en 8 jaar geleden voor internationale organisaties heeft gewerkt. Het is niet aannemelijk dat hij na zoveel jaar nog doelwit van de Taliban zou zijn. Daarnaast stroken de verklaringen van eiser niet met de informatie die volgt uit de stukken over de werkzaamheden van zijn vader. Hetgeen is omschreven in het algemeen ambtsbericht maakt dit standpunt niet anders, nu daarin staat dat vooral tolken, chauffeurs en rechters gevaar zouden kunnen lopen. De werkzaamheden van eisers vader kunnen niet direct in verband worden gebracht met werkzaamheden van personen die in de bijzondere belangstelling staan van de Taliban. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de veiligheidssituatie in Afghanistan op het moment zorgwekkend is, gelet op het vertrek van buitenlandse strijdmachten. Deze situatie is op dit moment echter niet dusdanig ernstig dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [5] . Hiertoe verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling [6] van 15 januari 2020 [7] , waarin is geoordeeld dat de drempel van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn niet is gehaald. Uit de overgelegde landeninformatie blijkt niet dat sprake is van een wezenlijk ander beeld dan in januari 2020. Dat de situatie in Afghanistan zorgelijk is, betekent nog niet dat deze in alle Afghaanse provincies even ernstig is.
6.2
De rechtbank stelt vast dat voornoemd standpunt van verweerder eerst ter zitting is ingenomen. Verweerder heeft zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat geen nader onderzoek nodig is naar de overgelegde stukken die eiser in beroep heeft overgelegd en ook niet in verband met de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan.
6.3
Het beroep tegen een afwijzende asielbeschikking betreft een volledig en ex nunc onderzoek naar de feiten en juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming [8] . Dat betekent dat alle in beroep overgelegde stukken en ter zitting ingenomen standpunten bij de beoordeling worden betrokken.
6.4
Hoewel hiervoor is overwogen dat verweerder het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft mogen achten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen beoordeling heeft gemaakt van de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en met name de provincie Logar. Eiser heeft immers in de gehoren ook verklaard dat hij als jonge jongen vreest voor het geweld in Afghanistan en specifiek in de provincie Logar. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een motiveringsgebrek. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet betrokken dat eiser jong is, dat hij uit de provincie Logar komt en uit landeninformatie volgt dat er aanwijzingen zijn dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan is verslechterd en dat de Taliban in Afghanistan oprukt. De enkele verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van januari 2020 kan hieraan niet afdoen, nu de situatie sindsdien is gewijzigd door het terugtrekken van de internationale strijdkrachten uit Afghanistan. Dit heeft eiser onderbouwd met de in beroep overgelegde landeninformatie. Daarnaast is door eiser gewezen op een EASO-rapport van december 2020 waaruit volgt dat de provincie Logar tot de tien onveiligste provincies van Afghanistan behoort waar veel willekeurig geweld voorkomt. Verweerder had daarom niet kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar het ongeloofwaardig geachte asielrelaas.
6.5
Daarnaast heeft verweerder in de besluitvorming ten onrechte niet betrokken dat eiser stelt dat hij vanwege de werkzaamheden van zijn vadergevaar loopt. Weliswaar heeft eiser dit ten tijde van de gehoren niet concreet als asielmotief naar voren gebracht, maar eiser heeft van meet af aan verklaard dat zijn vader werkte voor de overheid en voor internationale bedrijven en dat zijn vader problemen heeft gekregen met de Taliban. Nu eiser ten tijde van het nader gehoor net [leeftijd] was geworden, had verweerder de verklaringen van eiser in een breder context moeten beoordelen, in het licht van wat uit landeninformatie bekend is over personen die geassocieerd worden met de internationale gemeenschap en het op dat moment geldende beleid zoals neergelegd in WBV 2019/11. Daarin is opgenomen dat burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de Afghaanse regering, pro-regering gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, en dientengevolge extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP, als risicogroep worden aanmerkt. Nu eiser de werkzaamheden van zijn vader in beroep heeft onderbouwd, volgt de rechtbank verweerder niet in het standpunt dat geen nader onderzoek nodig is. Hoewel uit de informatie blijkt dat sommige werkzaamheden van enige tijd geleden zijn, heeft eiser ook een pasje van de Verenigde Naties van zijn vader overgelegd van 2013. Daarnaast heeft verweerder niet onderbouwd dat alleen personen die recent voor westerse bedrijven of de internationale gemeenschap hebben gewerkt risico lopen. Dit volgt evenmin uit voornoemd beleid zoals thans is weergegeven in paragraaf C2/3.2 van de Vc. Het standpunt van verweerder ter zitting dat de verklaringen van eiser niet (volledig) overeenkomen met de informatie die uit de overgelegde stukken blijkt, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank acht daarbij van belang dat niet van een jongere (eiser was ten tijde van het nader gehoor net [leeftijd] geworden) verlangd kan worden dat hij precies weet wanneer zijn vader voor welk bedrijf heeft gewerkt en welke werkzaamheden hij daar precies uitvoerde. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de aard van de werkzaamheden van eisers vader niet maakt dat hij een risico zou lopen, volgt de rechtbank dit evenmin. Zonder nader onderzoek naar de werkzaamheden van eisers vader, kan deze stelling niet gevolgd worden, in het licht van voornoemde landeninformatie en het beleid. Met de overgelegde kopie van een VN-pas heeft eiser immers een aanknopingspunt geleverd dat zijn vader werkzaam is geweest voor de internationale gemeenschap in Afghanistan. Eiser heeft ook gewezen op het rapport van de UK Home Office van juni 2020 waarin staat dat burgers die geassocieerd worden met de overheid, het maatschappelijk middenveld of de internationale gemeenschap in Afghanistan, of deze vermeend ondersteunen, worden onderworpen aan intimidatie, bedreigingen, ontvoeringen en doelgerichte aanvallen door anti-gouvernementele organisaties. Nu verweerder in het bestreden besluit slechts is ingegaan op de concreet gestelde problemen van eisers vader en die ongeloofwaardig heeft geacht, maar niet is ingegaan op de werkzaamheden van de vader van eiser en de vraag of de vader niet reeds een gevaar loopt enkel vanwege zijn werkzaamheden voor internationale bedrijven of organisaties, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser, als kind van zijn vader, niet tot een risicogroep behoort of dat niet reeds sprake is van een risico voor eiser zelf, overweegt de rechtbank als volgt. Dat gezinsleden, in dit geval het kind, van iemand die in de negatieve belangstelling kan staan, zelf niet tot een risicogroep zou behoren, impliceert niet zonder meer dat het kind geen risico loopt vanwege de werkzaamheden van zijn vader. De rechtbank verwijst in dit verband op de door eiser ingebrachte informatie, waarin wordt verwezen naar een de UNHCR Guidelines van 30 augustus 2018. Daarin staat dat familieleden van mensen die geassocieerd worden met de overheid of de internationale gemeenschap doelwit zijn van de ‘anti-government elements’.
6.6
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu verweerder ten onrechte niet heeft getoetst of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient daarom een nieuw besluit te nemen en, met inachtneming van deze uitspraak, de aanvraag van eiser opnieuw te beoordelen en daarbij de door eiser overgelegde landeninformatie te betrekken. Het ligt ook op de weg van verweerder om onderzoek te doen naar de overgelegde stukken die zien op de werkzaamheden van de vader van eiser en te beoordelen welke risico’s daaruit voortvloeien voor eiser. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de in beroep overgelegde taskera moet betrekken bij zijn nieuw te nemen besluit, waarop vermeld staat dat eiser is geboren op [geboortedatum] . Dit omdat verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit steeds is uitgegaan van deze geboortedatum, terwijl verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt stelt dat eiser is geboren op [datum] . De beroepsgrond slaagt.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
Conclusie
8. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr.C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/32/EU
2.Vreemdelingenbesluit 2000
3.Vreemdelingencirculaire 2000
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Vindplaats: ECLI:NL:RVS:2020:62.
8.artikel 83a van de Vw