ECLI:NL:RBDHA:2021:8613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.9633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid en onvoldoende gemotiveerde bekering tot agnosticisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, van Iraanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag onvoldoende was gemotiveerd, met name met betrekking tot de ongeloofwaardigheid van de uithuwelijking en de bekering tot het agnosticisme. Eiseres had verklaard dat zij was uitgehuwelijkt aan haar neef en dat zij zich had afgewend van de islam, maar de rechtbank vond dat verweerder onvoldoende had doorgevraagd en niet had aangetoond dat de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig waren. De rechtbank benadrukte dat het aan verweerder was om zijn standpunten voldoende te onderbouwen en dat de persoonlijke beleving van eiseres in het proces van afwending van de islam niet adequaat was onderzocht. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9633

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. I.A.M. de Groot).

ProcesverloopBij besluit van 20 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 4 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer D. Hosseini Abdolabadi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Standpunten van partijen
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • eiseres heeft verklaard dat zij [eiseres] is en geboren is op [geboortedatum] in Maku, Iran. Zij heeft verklaard dat zij behoort tot de bevolkingsgroep Koerden;
  • eiseres heeft verklaard dat zij vanwege studiedoeleinden naar Nederland is gekomen;
  • eiseres heeft verklaard dat zij is uitgehuwelijkt aan haar neef;
  • eiseres heeft verklaard dat zij zich heeft afgewend van de islam en dat zij nu agnost is;
  • eiseres heeft verklaard dat zij als gevolg hiervan problemen heeft met haar (schoon)familie.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. Verweerder acht echter de verklaring van eiseres dat zij is uitgehuwelijkt aan haar neef en dat zij vanwege studiedoeleinden naar Nederland is gekomen niet geloofwaardig. Dit geldt eveneens voor de verklaring van eiseres dat zij zich heeft afgewend van de islam, dat zij nu agnost is en dat daaruit problemen met haar (schoon)familie voortvloeien.
Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres zich zonder geldige reden niet zo snel mogelijk heeft gemeld en kenbaar heeft gemaakt dat zij internationale bescherming wenst. Haar visum was namelijk op 25 september 2017 verlopen, terwijl zij pas op 13 oktober 2017 kenbaar heeft gemaakt dat zij internationale bescherming wenst. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
4. Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
Beoordeling van het beroep door de rechtbank
Afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond
5. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de asielaanvraag van eiseres ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw. Volgens verweerder is de aanvraag wel terecht afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. Daarom verzoekt verweerder de rechtbank om in het kader van finale geschilbeslechting dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren dan wel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. De rechtbank overweegt dat – nu verweerder zich niet langer op het standpunt stelt dat de asielaanvraag van eiseres kennelijk ongegrond is – de grondslag aan het bestreden besluit is komen te ontvallen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2999). Het beroep is reeds hierom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen.
Met het oog op de finale geschilbeslechting, ziet de rechtbank aanleiding om hierna te onderzoeken of de rechtgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
Studie in Nederland
7. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder in het verweerschrift heeft overwogen dat eiseres alsnog wordt gevolgd in wat zij over haar studie in Nederland heeft aangevoerd. Dit is dus geen punt van geschil meer.
Uithuwelijking van eiseres aan haar neef
8. Verweerder heeft de gestelde uithuwelijking van eiseres aan haar neef ongeloofwaardig geacht, omdat - zo begrijpt de rechtbank uit de gegeven toelichting ter zitting - niet geloofwaardig is dat eiseres afkomstig is uit een zeer streng religieus gezin, zoals zij stelt. Daartoe acht verweerder redengevend dat aan eiseres zowel in Irak als in Nederland bepaalde vrijheden door haar ouders zijn toegekend. Zo mocht eiseres in Irak studeren en naar het café gaan én in Nederland een studie fysiotherapie volgen. Ook acht verweerder redengevend dat de zus van eiseres mocht trouwen buiten de familie/stam met een Turks-Nederlandse man en zich bij haar man in Nederland mocht voegen.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat tijdens de gehoren niet is doorgevraagd over het huwelijk van de zus van eiseres. Dat de zus van eiseres niet is uitgehuwelijkt aan een familie-/stamlid berust daarom op een aanname van verweerder. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder niet betwist dat sprake is van een gearrangeerd huwelijk tussen de zus van eiseres en haar Turks-Nederlandse man. Verder heeft eiseres ter zitting toegelicht dat haar zus wel degelijk is getrouwd met een ver familielid, omdat hij het kleinkind is van hun tante. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring van eiseres te twijfelen. Er bestaat dan ook geen reden om de zus van eiseres als getuige op de roepen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd.
8.2.
Het voorgaande betekent dat ter onderbouwing van het standpunt van verweerder - dat niet geloofwaardig is dat eiseres afkomstig is uit een zeer streng religieus gezin - slechts het argument resteert dat aan eiseres in Irak en Nederland bepaalde vrijheden door haar ouders zijn toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit die omstandigheid niet zonder meer dat eiseres dus niet uit een zeer streng religieus gezin afkomstig is. Eiseres heeft daarover gesteld dat het niet ongebruikelijk is in Iran dat kinderen in het buitenland studeren, dat haar ouders veronderstelden dat zij een medische opleiding ging volgen en dat zij bovendien in ondertrouw/verloofd was. Anderzijds heeft verweerder zijn stelling dat dit bevreemdend of ongerijmd zou zijn in het geheel niet nader gemotiveerd en daarmee is dit ook enkel een aanname en onvoldoende om het standpunt van verweerder dat de uithuwelijking niet geloofwaardig is te kunnen dragen.
8.3.
Nu het standpunt van verweerder - dat de gestelde uithuwelijking van eiseres aan haar neef ongeloofwaardig is - onvoldoende is gemotiveerd, behoeven de overige beroepsgronden die eiseres in dit verband heeft aangevoerd geen bespreking meer.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vreest voor eerwraak, omdat zij geweigerd heeft te trouwen met haar neef. Nu in paragraaf 3.1.7. van het Algemeen Ambtsbericht inzake Iran van februari 2021 staat, dat het weigeren van een (gedwongen) huwelijk een situatie is die de familie-eer kan aantasten, kan de rechtbank niet op voorhand uitsluiten dat voornoemd motiveringgebrek gevolgen heeft voor de beoordeling van de zwaarwegendheid van het relaas. Reeds hierom ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Afwending van de islam
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in dit verband niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres vage verklaringen heeft afgelegd over het boek “Khoshounat Va Tabiez Dar Eslam” dat ze illegaal vanuit Irak naar Iran meenam en aan haar nicht, met wie ze over de islam discussieerde, gaf.
10.1.
Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres in het nader gehoor heeft verklaard dat de schrijver van dit boek Farzad Jasbi is, terwijl zij in de correcties en aanvullingen op dat gehoor zonder nadere toelichting vermeldt dat de schrijver Farokh Maghami is. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat deze door eiseres ingediende correctie ten aanzien van de naam van de schrijver van het boek niet verschoonbaar is. Eiseres heeft weliswaar tijdens het nader gehoor verklaard dat zij niet zeker was van de door haar genoemde naam van de schrijver, maar de rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit het niet anders maakt. Niet valt immers in te zien waarom eiseres de naam van de schrijver niet weet en in de correcties en aanvullingen een wezenlijk andere naam dan in het nader gehoor noemt. Dit boek is volgens eiseres de aanleiding geweest voor het bekend worden van de door haar gestelde afvalligheid en vormt dus de kern van het relaas. Daar komt bij, zoals verweerder niet ten onrechte stelt, dat eiseres heeft verklaard dat zij het boek zelf heeft geprint vanaf het internet en ook heeft gelezen.
10.2.
Ook heeft verweerder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiseres desgevraagd geen passages uit het boek kan noemen en enkel in grote lijnen over het boek kan verklaren. Zo kan eiseres enkel verklaren dat het boek over geweld en discriminatie binnen de islam in alle opzichten gaat (zie pagina 9 van het nader gehoor). Verweerder heeft van eiseres mogen verwachten dat zij gedetailleerder over de inhoud van het boek kan vertellen, temeer nu het boek aan de kern van haar gestelde relaas raakt. De stelling van eiseres dat zij het boek lang geleden heeft gelezen, heeft verweerder daarom niet afdoende kunnen achten.
11. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres met haar verklaringen (over haar twijfel aan de islam) geen inzicht heeft gegeven in welk (gevoelsmatig) proces zij heeft doorgemaakt om zich af te keren van haar geloof of welke diepgewortelde innerlijke overtuiging daaraan ten grondslag heeft gelegen.
11.1.
Eiseres heeft dat standpunt gemotiveerd betwist. Zij stelt dat zij haar (gevoelsmatige) proces om zich af te keren van de islam wel inzichtelijk heeft gemaakt en dat verweerder daarover had moeten doorvragen als hij van mening was dat dit niet het geval is.
11.1.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt - zoals hierboven weergegeven - pas in het verweerschrift heeft ingenomen en nader heeft gemotiveerd. Uit het bestreden besluit leidt de rechtbank deze tegenwerping niet af. Met eiseres is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd over het (gevoelsmatige) proces van eiseres om zich af te wenden van de islam. De rechtbank volgt verweerder weliswaar in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat het in de eerste plaats aan eiseres is om haar asielrelaas te onderbouwen, maar wijst verweerder ook op zijn actieve onderzoeks- en samenwerkingsverplichting, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb en artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/ EU (de Kwalificatierichtlijn). Ook wijst de rechtbank op punt 5 van de werkinstructie 2018/10 (Bekeerlingen) - die gold ten tijde van het bestreden besluit - waarin wordt vermeld dat bij het horen over de bekering vooral moet worden doorgevraagd over de persoonlijke belevingen van de vreemdeling en de persoonlijke betekenis die de verandering in zijn geloofsovertuiging in de sociale, emotionele en religieuze context voor de vreemdeling heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze verplichtingen onvoldoende heeft nageleefd.
11.1.2.
Verder heeft eiseres als reden van haar afwending van de islam onder meer genoemd het slaafs moeten volgen van de voorschriften van de islam zonder zelf te mogen denken. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiseres tegengeworpen dat niet valt in te zien dat eiseres naar eigen zeggen geen specifieke gevoelens had bij het jarenlang (vanaf mei/juni 2010 tot haar vertrek in juni 2017) ophouden van de schijn.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op pagina 25 van het nader gehoor ten aanzien van het ophouden van de schijn heeft verklaard dat “
Als ik het niet gedaan had, zou ik ernstige problemen ondervinden” en dat “
Ik had daarbij geen specifieke gevoelens. Het was overleven”. Gelet op de inhoud van deze verklaringen, alsmede de hierboven genoemde verplichtingen van verweerder, is de rechtbank met eiseres van oordeel dat verweerder ook met betrekking tot de gevoelens van eiseres ten aanzien van het ophouden van de schijn had moeten doorvragen.
11.2.
Verder heeft verweerder zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiseres in het nader gehoor - dat het feit dat haar broer werd gearresteerd vanwege zijn lidmaatschap van de organisatie Pezjak voor haar aanleiding was om zich af te keren van de islam - tegenstrijdig is met haar verklaring later in het nader gehoor dat de problemen van haar broer geen reden voor haar waren om asiel te vragen.
11.2.1.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het standpunt van verweerder dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen niet in stand kan blijven. Eiseres heeft immers tijdens het nader gehoor niet verklaard dat de arrestatie de aanleiding was zich af te keren van de islam, maar dat diverse factoren - waaronder de arrestatie van haar broer - voor haar aanleiding hebben gevormd om te twijfelen aan de islam. Deze twijfel, tezamen met wat zij in de praktijk heeft meegemaakt heeft - zo begrijpt de rechtbank de verklaringen van eiseres tijdens het nader en aanvullend gehoor - ertoe geleid dat zij zich van de islam heeft afgewend, wat onder meer de reden voor eiseres was om een asielaanvraag in te dienen.
11.3.
Wat betreft de door eiseres aangehaalde verzen over geweld en de positie van vrouwen binnen de islam heeft verweerder in het bestreden besluit en het verweerschrift overwogen dat van eiseres mag worden verwacht dat zij kan uitleggen hoe zij tot de conclusie is gekomen dat de God binnen de islam gewelddadig is en geweld pleegt,
temeer nu er ook andere verzen zijn waaruit geen geweld spreekt.
11.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van verweerder van een subjectieve invulling getuigt en daarom geen stand kan houden. Verweerder geeft hiermee immers een toelichting op hoe voornoemde aspecten binnen de islam volgens hem begrepen moeten worden. Op grond van paragraaf 3.2 van de werkinstructie 2014/10 dient een dergelijke subjectieve invulling te worden vermeden. Verweerders interpretatie of uitleg van de islam is niet relevant voor het proces van afwending van eiseres; daarbij gaat het om haar beleving en haar interpretatie.
11.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat eiseres haar gestelde afwending van de islam niet aannemelijk heeft gemaakt, onvoldoende heeft gemotiveerd.
Bekering tot het agnosticisme
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt dat eiseres haar bekering tot het agnosticisme niet aannemelijk heeft gemaakt ook onvoldoende gemotiveerd.
12.1.
Daartoe stelt de rechtbank allereerst vast dat verweerder ter zitting zijn standpunt dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over wat het agnosticisme (voor haar) inhoudt, heeft laten vallen.
12.2.
Verweerder heeft verder in dit kader aan eiseres tegengeworpen dat zij wat betreft de verdieping in andere godsdiensten - voorafgaand aan haar bekering tot het agnosticisme - is blijven steken in algemeenheden. Hieruit blijkt volgens verweerder geen weloverwogen keuze voor het agnosticisme.
12.2.1
De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Niet valt in te zien waarom van eiseres wordt verwacht dat zij zich - voorafgaand aan haar bekering tot het agnosticisme - heeft verdiept in andere religies. Temeer nu eiseres in de zienswijze heeft aangegeven dat het gebrek aan wetenschappelijk bewijs of er een God bestaat of niet (de kern van het agnosticisme) het punt is wat haar tegenstaat in religies, wat de reden is waarom eiseres zich thuis voelt bij het agnosticisme (zie pagina 9 van het aanvullend gehoor). Verweerder heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarop hij zijn standpunt in het algemeen en in het geval van eiseres in het bijzonder baseert.
12.3.
Ook heeft verweerder blijkens het bestreden besluit en de daarop in het verweerschrift en ter zitting gegeven toelichting aan eiseres tegengeworpen dat zij geen inzicht heeft gegeven in het (gevoelsmatige) proces waar ze doorheen is gegaan om zich te verdiepen en uiteindelijk daadwerkelijk te bekeren tot het agnosticisme, nu zij daarover vaag en in algemeenheden heeft verklaard.
12.3.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit, in het verweerschrift noch ter zitting heeft toegelicht waarom en op welke punten eiseres vaag en algemeen heeft verklaard.
12.3.2.
In het verslag van het aanvullend gehoor van 9 april 2018 staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

U spreekt over een verdieping in eveneens een atheïsme. Hoe bent uiteindelijk toch gekomen tot de keuze van agnosticisme in plaats van het atheïsme?
De atheïsten zijn ervan overtuigd dat er geen God bestaat. Ik voel me thuis bij
het agnosticisme, omdat ik voor mijn gevoel het bestaan van God niet kan
bewijzen en dus ook niet kan ontkennen of afwijzen.” (pagina 9)
“Welke betekenis geeft u aan uw leven sinds u agnost bent?
Door het agnosticisme zijn er veel veranderingen in mijn leven gekeken. Dat uit zich in mijn gedrag, in mijn ideeën en ethiek. Ik werd bevrijd van angst voor God en de hel. Ik gedroeg me niet meer volgens de voorschriften van Amre be Marouf (adviseren van goede daden) en Mahy Az mounkar (onthouden van verboden). Ik leef niet meer volgens de zuilen Tavalla en Tabarre. Het betekent vriendschap met de vrienden van God en vijandschap met de vijanden van God.” (pagina 10)

Is uw leven veranderd hierdoor?
Ja. 100%.” (pagina 10)

Wat maakt uw leven nu anders?
Ik leef volgens de menselijke wetenschappen, gezond verstand en logica. Dat staat los van religie, godsdiensten of sektes.” (pagina 10)
“Dat begrijp ik, echter hoe uit zich dit in uw gedrag en leefwijze?
Het gedrag van een agnost verschilt van een persoon die volgens voorschriften van een religie handelt. Ik heb nu geen vaste en blijvende standpunten. Als ik nieuwe ideeën tegenkom dan bestudeer ik dat en dan bestaat de kans dat ik dat aanneem.” (pagina 10)

Kunt een situatie schetsen waarbij u als moslim anders heeft gehandeld en u nu als agnost anders zou handelen als die situatie zich nu zou voordoen?
Toen ik binnen de islam was, was het vanzelfsprekend. Ik ging om met de omgeving volgens de voorschriften van de islam. Ik gedroeg me naar de islamitische normen en waarden. Als ik iemand tegenkwam, die de religie niet praktiseerde dan ging ik daar fel op reageren en werd ik daar boos om. Nu, als agnost, reageer ik niet op zulke personen. Dat moeten ze zelf weten.” (pagina 10).
12.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op en in weerwil van de geciteerde verklaringen, onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in haar redenen zich te bekeren tot het agnosticisme (in plaats van het atheïsme), de betekenis die zij aan haar leven geeft na de bekering, hoe haar leven is veranderd en wat het leven nu anders maakt. Ook hierom is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bestreden besluit, naast het gebrek dat in rechtsoverweging 6 is besproken, ook heeft genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet, gelet op de aard van de geconstateerde gebreken, geen aanleiding het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Wat partijen verder hebben gesteld behoeft - gelet op wat hiervoor is overwogen - geen nadere bespreking.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 april 2020;
  • draagt verweerder op om een nieuw besluit nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, voorzitter, en mr. M.M. Vollebregt-Kuipers en mr. M.I. van Meel, leden, in aanwezigheid van mr. K.I. Legendal-Moesker, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.