ECLI:NL:RBDHA:2021:8530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 20/4471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer opgelegd aan eiser wegens snelheidsovertreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Biemond, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) was opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op een snelheidsovertreding die eiser op 20 december 2019 zou hebben begaan, waarbij hij de toegestane maximumsnelheid met 60 km/u zou hebben overschreden. Eiser betwistte de juistheid van het proces-verbaal van de politie en voerde aan dat het praktisch onmogelijk was om de gemeten snelheid te hebben gereden, gezien de verkeerssituatie op dat moment.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet zorgvuldig had gehandeld door het bestreden besluit te nemen zonder een reactie van de politie te betrekken, maar dat dit gebrek niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank concludeerde dat het proces-verbaal op ambtsbelofte was opgemaakt en dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de constateringen daarin onjuist waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het griffierecht aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten die eiser had gemaakt. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 1496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Biemond),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: M. Ouhbib).

Procesverloop

In het besluit van 29 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
In het besluit van 2 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarbij ook een aanvullend proces-verbaal is overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 2 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De politie eenheid Den Haag heeft aan verweerder een schriftelijke mededeling, zoals bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), gedaan waarin is vermeld dat eiser op 20 december 2019 als bestuurder van een personenauto de toegestane maximumsnelheid met 60 kilometer per uur (hierna: km/u) heeft overschreden op een weg binnen de bebouwde kom.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder onder verwijzing naar de schriftelijke mededeling van de politie aan eiser een EMG opgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft volgens verweerder in de bebouwde kom 110 km/u gereden waar hij maximaal 50 km/u mocht rijden. Op grond van artikel 131, eerste lid, van de WVW, in samenhang gelezen met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling), is verweerder gehouden om een EMG aan eiser op te leggen. Verweerder ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het proces-verbaal snelheid van de politie (hierna: het proces-verbaal).
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat de inhoud van het proces-verbaal niet juist kan zijn, nu er twee kruisingen met stoplichten op de route liggen en het gezien het tijdstip (een vrijdagavond) druk op die route was. Het is daarom praktisch onmogelijk dat hij de hele afstand met 120 dan wel 110 km/u heeft gereden én dat de politie in staat was hem met een tussenafstand van 100 meter te volgen. Ten onrechte heeft verweerder daarbij volstaan met een redenering dat de politie beter in staat is om de snelheid te registreren en dat de politie geen belang heeft bij onjuistheden in het proces-verbaal. Ook wijst eiser erop dat verweerder, naar aanleiding van de hoorzitting in de bezwaarfase, contact op zou nemen met de politie voor een nadere reactie, maar dat bij het bestreden besluit een dergelijke nadere reactie niet is betrokken.
Ter zitting heeft eiser inhoudelijk gereageerd op het aanvullend proces-verbaal. Eiser stelt dat daarin nieuwe feiten naar voren worden gebracht die tegenstrijdig zijn met het eerdere proces-verbaal. Zo zou nu ineens sprake zijn van een achtervolging van twee kilometer en wordt niet duidelijk waar eiser te hard zou hebben gereden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Aanvullend proces-verbaal4.1 De rechtbank stelt voorop dat uit het “verslag hoorzitting” blijkt dat verweerder in de bezwaarfase heeft toegezegd om eisers betwistingen ten aanzien van het proces-verbaal terug te koppelen aan de politie voor een reactie. Verweerder heeft hierbij aangegeven te wachten met het nemen van een besluit op eisers bezwaar totdat er een reactie van de politie zou zijn ontvangen.
4.2
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat aan de politie een reactie is gevraagd, maar dat deze reactie in de bezwaarfase is uitgebleven. Niet in geschil is dat verweerder vervolgens het bestreden besluit heeft genomen zonder een nadere reactie van de politie te betrekken. Verweerder betwist ook niet dat eiser over het uitblijven van een reactie van de politie geen terugkoppeling heeft gekregen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval niet zorgvuldig heeft gehandeld. Toch ziet de rechtbank aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De nadere toelichting van de politie was namelijk niet doorslaggevend. Deze nieuwe informatie vormde slechts een nadere onderbouwing van de eerder getrokken conclusie door verweerder. Daarom en omdat eiser er in beroep inhoudelijk op heeft kunnen reageren - en dat ook heeft gedaan - acht de rechtbank aannemelijk dat eiser door de handelwijze van verweerder niet is benadeeld.
Juistheid van het proces-verbaal4.3 De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal op ambtsbelofte is opgemaakt, zodat in beginsel van de juistheid ervan mag worden uitgegaan. Het proces-verbaal vermeldt dat eiser volgens de boordsnelheidsmeter met een gemeten afgelezen snelheid van 120 km/u heeft gereden over de [laan] in [plaats 1] , waar een toegestane snelheid van 50 km/u geldt. Het proces-verbaal vermeldt verder dat de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid 110 km/u bedraagt. Deze snelheid is volgens het proces-verbaal vastgesteld met behulp van een geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte boordsnelheidsmeter van het dienstmotorvoertuig door eiser met een gelijkblijvende tussenafstand van 100 meter te volgen over een meetafstand van een kilometer.
Het aanvullend proces-verbaal vermeldt dat verbalisanten eiser bij de stoplichten op het [plein] in [plaats 2] met hoge snelheid zagen wegrijden en hem daarop hebben gevolgd. Over de [weg 2] is eiser richting de [laan] gereden. De eerste stoplichten die op de route liggen, zijn op de kruising van de [weg 2] met de [weg 3] . Het aanvullende proces-verbaal vermeldt dat eiser bij die stoplichten vrij kon doorrijden, omdat de stoplichten op groen stonden en eiser andere voertuigen rechts inhaalde. Verbalisanten hebben eiser gevolgd tot de kruising van de [laan] met de Van [weg 1] . Het aanvullend proces-verbaal vermeldt dat eiser pas bij de stoplichten op die kruising snelheid heeft geminderd, omdat er meerdere voertuigen voor het stoplicht stonden. De totale afstand waarover verbalisanten eiser hebben gevolgd is ongeveer twee kilometer, gerekend vanaf het [plein] in [plaats 2] . De rechtbank acht het aanvullende proces-verbaal niet tegenstrijdig met het proces-verbaal.
4.4
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) hebben verbalisanten als onafhankelijke ervaringsdeskundigen in het observeren en registeren van gedragingen geen belang om niet gedane of leugenachtige constateringen te vermelden in de door hun in het kader van hun dienstuitoefening opgemaakte stukken. [1] Nu eiser de in het proces-verbaal gestelde feiten en omstandigheden betwist, is het aan hem om aannemelijk te maken dat de constateringen in het proces-verbaal onjuist zijn.
4.5
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de constateringen in het proces-verbaal onjuist zijn. De rechtbank overweegt allereerst dat uit het proces-verbaal enkel volgt dat er gedurende de meetafstand een pieksnelheid is gemeten van 110 km/u. Dit betekent niet, zoals eiser betoogt, dat het proces-verbaal vermeldt dat gedurende de hele meetafstand (van een kilometer) dan wel de gevolgde afstand (van twee kilometer) een snelheid is gemeten van 110 km/u.
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat het vanwege kruisingen, stoplichten en drukte op de weg onmogelijk was om op zo’n kort stuk een snelheid van 110 km/u te bereiken en dat de politie op een constante tussenafstand van 100 meter kon blijven. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat eiser vrij door kon rijden op de eerste kruising, omdat het stoplicht daar op groen stond en eiser andere voertuigen van rechts inhaalde. De afstand vanaf het [plein] tot de kruising van de [laan] met de van [weg 1] , waar eiser volgens het proces-verbaal zijn snelheid heeft geminderd, bedraagt daarbij een kilometer. De enkele omstandigheid dat het gezien het tijdstip (een vrijdagavond) druk was op de weg, maakt het voorgaande niet anders.
Dat sprake is van tegenstrijdigheden tussen het proces-verbaal en het aanvullend proces-verbaal volgt de rechtbank tot slot ook niet. Eiser stelt terecht dat in het proces-verbaal en het aanvullend proces-verbaal wisselende afstanden, respectievelijk een en twee kilometer, worden vermeld. Van tegenstrijdigheid is in dit geval alleen geen sprake, omdat in het proces-verbaal de
meetafstandwordt vermeld, terwijl in het aanvullend proces-verbaal de totale achtervolgafstand, vanaf het [plein] tot het BP-tankstation, wordt genoemd.
4.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder van de juistheid van het proces-verbaal mocht uitgaan en dat daarmee met voldoende mate van zekerheid vaststaat dat eiser op 20 december 2019 de toegestane snelheid met meer dan 50 km/u heeft overschreden. Verweerder heeft, gelet op artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling, dan ook terecht een EMG aan eiser opgelegd, nu een vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid bestaat.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Nu de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toepast, bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1496,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1270).