ECLI:NL:RBDHA:2021:8437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.13498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de hoogte van de rechterlijke dwangsom en onbevoegdheid van de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep tegen een inwilligend besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 23 april 2019 een asielaanvraag ingediend, waarop de staatssecretaris op 23 juni 2020 positief heeft beslist. Eiser heeft echter beroep ingesteld tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom, die voortkwam uit een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had in die uitspraak bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken eiser moest horen in de asielprocedure, met een dwangsom van €100,- per dag bij niet tijdig beslissen, tot een maximum van €15.000,-. Eiser was van mening dat hij recht had op een dwangsom voor de periode van 27 april 2020 tot en met 19 juni 2020, maar de staatssecretaris had in het bestreden besluit overwogen dat er over een andere periode geen dwangsom werd berekend.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting en heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van de hoogte van de dwangsom geen publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat eiser zich tot de burgerlijke rechter moest wenden voor deze kwestie. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, en mr. D.M. Biermann, griffier, en is openbaar gemaakt op 29 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
Eiser heeft op 4 juli 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiser heeft op 23 april 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 24 oktober 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 14 november 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 27 februari 2020 dit beroep gegrond verklaard (NL19.27541). In die uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen uiterlijk acht weken eiser moet horen in de algemene asielprocedure en als hij dit niet doet hij elke dag een dwangsom verbeurt van €100,- met een maximum van € 15.000,-.
3. Verweerder heeft op 23 juni 2020 op de asielaanvraag van eiser beslist. Daarbij heeft verweerder inzake de toekenning van de verbeurde rechterlijke dwangsom overwogen dat over de periode van 16 maart 2020 tot 19 juni 2020 geen dwangsom wordt berekend en tijdig is gehoord. Eiser is het daar niet mee eens. Eiser heeft recht op een dwangsom van 27 april 2020 tot en met 19 juni 2020.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep richt zich tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming 1 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover verweerder in het bestreden besluit de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld, bevat dit besluit daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling. [1] In zoverre is het bestreden besluit dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat eiser niet bij de bestuursrechter kan procederen over de hoogte van de dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden.
5. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152.