ECLI:NL:RBDHA:2021:8436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.13394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de hoogte van de rechterlijke dwangsom in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep tegen een inwilligend besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die een asielaanvraag had ingediend, was het niet eens met de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom. De rechtbank heeft op 29 juli 2021 geoordeeld dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de hoogte van de dwangsom geen publiekrechtelijke rechtshandeling betreft en dat de bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing niet aan het publiekrecht ontleend is. Eiser had eerder op 15 juni 2020 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen, maar was van mening dat hij recht had op een dwangsom over een bepaalde periode. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom niet kan worden vastgesteld door de bestuursrechter, maar dat eiser zich hiervoor tot de burgerlijke rechter moet wenden. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13394

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
Eiser heeft op 2 juli 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiser heeft op 29 juni 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 3 januari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 23 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft op 25 februari 2020 dit beroep gegrond verklaard (NL20.1945). In die uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen vier weken het besluit op de aanvraag moet nemen en als hij dit niet doet hij elke dag een dwangsom verbeurt van € 100,- met een maximum van € 15.000,-.
3. Verweerder heeft op 15 juni 2020 op de asielaanvraag van eiser beslist. Daarbij heeft verweerder inzake de toekenning van de verbeurde rechterlijke dwangsom overwogen dat over de periode van 16 maart 2020 tot 9 juni 2020 geen dwangsom wordt berekend. Gezien de overmachtssituatie is de termijn van vier weken onderbroken en is binnen de gestelde termijn beslist op de aanvraag van eiser. Eiser is het daar niet mee eens. Eiser heeft recht op een dwangsom van 25 maart 2020 tot en met 15 juni 2020.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep richt zich tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming 1 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover verweerder in het bestreden besluit de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld, bevat dit besluit daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling. [1] In zoverre is het bestreden besluit dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat eiser niet bij de bestuursrechter kan procederen over de hoogte van de dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden.
5. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152.