ECLI:NL:RBDHA:2021:8433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.13390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielprocedure met betrekking tot dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Yousef, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, gedateerd 11 juni 2020, betreft de inwilliging van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft op 2 juli 2020 beroep ingesteld tegen de vaststelling van de hoogte van de rechterlijke dwangsom die aan de staatssecretaris was opgelegd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 28 juni 2019 een asielaanvraag heeft ingediend en dat er eerder een uitspraak is gedaan waarin de staatssecretaris is opgedragen om binnen acht weken te beslissen op de aanvraag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich niet aan deze termijn heeft gehouden, maar dat de hoogte van de dwangsom niet kan worden vastgesteld door de bestuursrechter. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat de vaststelling van de dwangsom geen publiekrechtelijke rechtshandeling betreft en eiser zich hiervoor tot de burgerlijke rechter moet wenden.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. D.M. Biermann, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13390

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
Eiser heeft op 2 juli 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiser heeft op 28 juni 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 9 december 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 3 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Deze rechtbank heeft op 18 februari 2020 dit beroep gegrond verklaard (NL20.179). In die uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen uiterlijk acht weken eiser moet horen in de algemene asielprocedure en als hij dit niet doet hij elke dag een dwangsom verbeurt van € 100,- met een maximum van € 7.500,-.
3. Verweerder heeft op 11 juni 2020 op de asielaanvraag van eiser beslist. Daarbij heeft verweerder inzake de toekenning van de verbeurde rechterlijke dwangsom overwogen dat de termijn van acht weken nog niet is volgelopen en over de periode van 16 maart 2020 tot 11 juni 2020 geen dwangsom wordt berekend. Eiser is het daar niet mee eens. Eiser heeft recht op een dwangsom van 18 april 2020 tot en met 9 juni 2020.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep richt zich tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming 1 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover verweerder in het bestreden besluit de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld, bevat dit besluit daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling. [1] In zoverre is het bestreden besluit dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat eiser niet bij de bestuursrechter kan procederen over de hoogte van de dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden.
5. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152.