ECLI:NL:RBDHA:2021:8432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.11490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak met betrekking tot de hoogte van de rechterlijke dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd, welke op 8 mei 2020 door de staatssecretaris was ingewilligd. Echter, de eiser stelde beroep in tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom, die was vastgesteld op € 300,-. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting en heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat de beslissing over de hoogte van de dwangsom geen publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat de bevoegdheid om deze beslissing te nemen niet aan het publiekrecht ontleend was. Hierdoor kon de eiser niet bij de bestuursrechter procederen over de hoogte van de dwangsom, maar moest hij zich wenden tot de burgerlijke rechter. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11490

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
Eiser heeft op 28 mei 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiser heeft op 28 juni 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 3 januari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 23 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft op 25 februari 2020 dit beroep gegrond verklaard (NL20.1948). In die uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen uiterlijk vier weken een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser en als hij dit niet doet hij elke dag een dwangsom verbeurt van € 100,- met een maximum van € 15.000,-.
3. Verweerder heeft op 8 mei 2020 op de asielaanvraag van eiser beslist. Daarbij heeft verweerder inzake de toekenning van de verbeurde rechterlijke dwangsom overwogen dat de termijn van vier weken is verstreken op 20 maart 2020. Van 6 maart 2020 tot 16 mei 2020 was sprake van een situatie van overmacht. [1] Het onderzoek is gestart op 6 mei 2020, waarmee eiser recht heeft op een dwangsom van € 300,-. Eiser is het daar niet mee eens. Eiser heeft recht op een dwangsom van 20 maart 2020 tot en met 8 mei 2020.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep richt zich tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming 1 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover verweerder in het bestreden besluit de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld, bevat dit besluit daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling. [2] In zoverre is het bestreden besluit dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat eiser niet bij de bestuursrechter kan procederen over de hoogte van de dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden.
5. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152.