ECLI:NL:RBDHA:2021:8420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
09/048164.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met voorwaarden en opzetverweer wegens de psychische gemoedstoestand van de verdachte

Op 2 augustus 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1977, die op dat moment gedetineerd was in de penitentiaire inrichting Zwolle. De rechtbank heeft de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling door kokend water over haar echtgenoot te gooien en hem met een mes te steken. De zittingen vonden plaats op 7 mei 2021 en 20 juli 2021. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling en opzettelijke brandstichting geëist. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, gezien haar psychische gemoedstoestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 februari 2021 geweld heeft gepleegd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bestond. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte als geheel ontoerekeningsvatbaar verklaard en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, gezien het recidivegevaar en de noodzaak voor behandeling van haar psychische stoornissen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan diverse voorwaarden, waaronder het ondergaan van een klinische behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/048164-21
Datum uitspraak: 3 augustus 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zwolle.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 mei 2021 (pro forma) en op de terechtzitting van 20 juli 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. C. Ekholm naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage A aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (feit 1 primair), ofwel zware mishandeling (feit 1 subsidiair), ofwel poging tot zware mishandeling (feit 1 meer subsidiair) door kokend, althans (zeer) heet water over het lichaam van haar echtgenoot [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te gooien/gieten en/of met een zakmes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen diverse lichaamsdelen van [slachtoffer] te steken/te slaan. Daarnaast wordt de verdachte verweten dat zij opzettelijk brand heeft gesticht (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en
1 subsidiair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair (poging tot zware mishandeling) en 2 (opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was) ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte met name op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten omdat, gelet op de psychische gemoedstoestand waarin de verdachte ten tijde van deze feiten verkeerde
niet kan worden bewezen dat zij het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om deze feiten te plegen.
Ten aanzien van de feiten onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair heeft ze tevens aangevoerd dat de handelingen niet de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hadden kunnen hebben.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw voorts ook betoogd dat niet kan worden bewezen dat van de brand die de verdachte heeft gesticht, levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
3.4
De gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in bijlage B opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
De overwegingen van de rechtbank
3.5.1
Ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair
De bewezenverklaarde geweldshandelingen
Op basis van de onder 1 tot en met 7, 9 en 11 vermelde bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 19 februari 2021 te [plaats] , gemeente Kaag en Braassem een hoeveelheid kokend, althans (zeer) heet water over het lichaam van [slachtoffer] heeft gegooid/gegoten en met een zakmes in de nek, rug en hand van [slachtoffer] heeft gestoken.
Feit 1 primair (poging tot doodslag)
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van poging tot doodslag omdat zij op basis van het dossier niet kan vaststellen of de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] had kunnen overlijden als gevolg van (een van de) voornoemde geweldshandelingen die de verdachte heeft gepleegd.
Feit 1 subsidiair (zware mishandeling)
Op basis van het dossier kan wettig en overtuigend worden bewezen dat [slachtoffer] diverse letsels heeft opgelopen als gevolg van voornoemde geweldshandelingen die de verdachte heeft gepleegd. Dit betreffen steekletsels en brandwonden. Of een of meerdere van deze letsels als zwaar lichamelijk letsel kan/kunnen worden aangemerkt, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen omdat er te weinig bekend is over de aard en ernst van deze letsels. De rechtbank spreekt de verdachte om die reden tevens vrij van zware mishandeling.
Feit 1 meer subsidiair (poging tot zware mishandeling)
verweren van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ook bij dit feit betoogd dat er onvoldoende bekend is over de letsels van [slachtoffer] om dit feit bewezen te kunnen verklaren. Ook heeft zij betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op dit feit, gelet op de psychische gemoedstoestand waarin zij ten tijde van dit feit verkeerde.
zwaar lichamelijk letsel
De verdachte heeft een hoeveelheid kokend dan wel heet water over het lichaam van [slachtoffer] gegooid/gegoten. De kans bestond dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen, zoals ernstige brandwonden en uiteindelijk forse littekens. Op basis van de omstandigheid dat er water met een zeer hoge temperatuur over [slachtoffer] heen is gegooid/gegoten door de verdachte, concludeert de rechtbank dat deze kans aanmerkelijk was.
Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer] meerdere malen met een mes gestoken. Aangezien de verdachte met het mes in de hand met [slachtoffer] in een worsteling is geraakt, kon zij niet voorzien welke bewegingen zij beiden zouden maken. Door onder die omstandigheid [slachtoffer] niet eenmaal, maar zelfs meerdere malen te steken, bestond de aanmerkelijke kans dat de verdachte [slachtoffer] met het mes zou treffen in een van zijn vitale organen of een slagader waardoor de verdachte hem zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
Gelet op het voornoemde concludeert de rechtbank dat de aanmerkelijke kans bestond dat de verdachte, door voornoemde geweldshandelingen te plegen, zwaar lichamelijk letsel toe had kunnen brengen aan [slachtoffer] .
(voorwaardelijk) opzet op poging tot zware mishandeling
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op voornoemde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
Voor een geval als het onderhavige waarin met een beroep op een stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, geldt volgens vaste jurisprudentie dat een dergelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen
iederinzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (zie onder meer ECLI:NL:HR:2004:AR3226 en ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte volgt dat naar het oordeel van de rechtbank de bewezenverklaarde geweldshandelingen activiteiten van de verdachte hebben gevergd, met een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies. Uit de verklaringen die [slachtoffer] heeft afgelegd volgt dat de verdachte achtereenvolgens water heeft gekookt in een pan, naar hem toe is gelopen, dit water over hem heen heeft gegooid/gegoten, een mes heeft gepakt, terug naar [slachtoffer] is gelopen en [slachtoffer] daarna meerdere keren met dit mes heeft gestoken. Uit de verklaring die de verdachte ter terechtzitting over dit feit heeft afgelegd, leidt de rechtbank verder af dat zij met dit handelen een doel had, namelijk dat zij [slachtoffer] wilde verhinderen om haar en haar kinderen te vermoorden omdat zij dacht dat [slachtoffer] dit wilde doen. In die zin kan worden gezegd dat de verdachte op een rationele, doelbewuste wijze uitvoering heeft gegeven aan haar op dat moment op wanen gebaseerde gedachten. De verdachte heeft daarbij bewust niet één handeling, maar zelfs meerdere geweldshandelingen gepleegd om haar doel te bereiken.
Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van haar handelen niet ieder aan inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Dat deze handelingen op dat moment gebaseerd waren op wanen, maakt dat op zichzelf niet anders. Om die reden verwerpt de rechtbank het verweer dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet kan hebben gehad om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen vanwege haar psychische gemoedstoestand ten tijde van dit feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs aanwezig waaruit blijkt dat de verdachte het
onvoorwaardelijkeopzet op poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] heeft gehad door voornoemde geweldshandelingen te plegen.
Bij beantwoording van de vraag of de verdachte het
voorwaardelijkeopzet op dit feit heeft gehad, acht de rechtbank het volgende van belang. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Het handelen van verdachte was naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de reële mogelijkheid dat zij [slachtoffer] met het mes of het hete water zwaar zou verwonden, dat de verdachte dit gevolg bewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen. De verdachte heeft aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel kon toebrengen door voornoemde geweldshandelingen te plegen.
Het feit dat achteraf niet precies duidelijk is geworden wat de aard is van de letsels die [slachtoffer] heeft opgelopen, doet aan het vorenstaande niets af.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad tot poging van zware mishandeling van [slachtoffer] (feit 1 meer subsidiair).
3.5.2
Ten aanzien van feit 2
Op basis van de onder 3 en 7 tot en met 11 vermelde bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 19 februari 2021 in haar woning te [plaats] , gemeente Kaag en Braassem brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoffen bank en dat daarvan gemeen gevaar voor de inboedel en andere goederen in voornoemde woning te duchten was.
In tegenstelling tot de officier van justitie, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, dat van de brand die de verdachte heeft gesticht levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was en dat daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van en (andere) goederen in naastgelegen woningen te duchten was, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt wat de gevolgen voor deze personen en goederen zijn geweest van deze brand.
De rechtbank zal de verdachte om die reden vrijspreken van de onderdelen van de tenlastelegging van feit 2 die hier betrekking op hebben.
(voorwaardelijk) opzet op brandstichting
De raadsvrouw heeft ook ten aanzien van dit feit betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om voornoemde brand te stichten, gelet op de psychische gemoedstoestand waarin zij verkeerde toen zij dit deed.
Omtrent dit opzetverweer overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard wat er vooraf ging aan het moment waarop zij brand stichtte. Hieruit blijkt dat zij zichzelf van het leven wilde beroven, dat zij daarom heeft besloten om brand te stichten in haar woning en dat zij vervolgens uitvoering heeft gegeven aan dit plan door de bank in haar woning aan te steken. In dergelijke situaties, waarin het delict een activiteit vergt, moet naar het oordeel van de rechtbank tenminste minimaal besef van de gevolgen van het eigen handelen bij de verdachte aanwezig zijn geweest. Naar haar uiterlijke verschijningsvorm is het gedrag van de verdachte, te weten het aansteken van een brand, verder zozeer op een bepaald gevolg gericht, te weten het veroorzaken van brand, dat de rechtbank er vanuit gaat dat de verdachte dit gevolg ook heeft gewild.
Gelet op het voornoemde concludeert de rechtbank dat de verdachte ten tijde van de brandstichting in ieder geval enig inzicht had in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Om die reden verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet kan hebben gehad op brandstichting vanwege haar psychische gemoedstoestand ten tijde van dit feit.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in het kader van het opzetverweer en voornoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte welbewust en dus met opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met haar bankstel en dat zij zich op 19 februari 2021 in haar woning schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van die woning en andere goederen in die woning te duchten was.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. meer subsidiair
zij op 19 februari 2021 te [plaats] , gemeente Kaag en Braassem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een hoevee
lheid kokend, althans (zeer) heet water over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid/gegoten en
- meermalen, met een zakmes, in de nek en rug en hand van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op 19 februari 2021 te [plaats] , gemeente Kaag en Braassem in een woning gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoffen bankstel, ten gevolge waarvan voornoemde bankstel en een of meer op voornoemde bank gelegen kussen(s) en muurbekleding geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van en goederen in voornoemde woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte en de oplegging van de maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van feiten 1 meer subsidiair en 2 en dat zij om die reden zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van deze feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met voorwaarden wordt opgelegd, conform de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd in haar advies “TBS met voorwaarden” van 24 juni 2021. Zij heeft de rechtbank verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel en voorwaarden te bevelen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van de feiten die de rechtbank bewezen acht.
Zij heeft primair betoogd dat de verdachte binnen het kader van een zorgmachtiging de voor haar noodzakelijke behandelingen kan ondergaan en dat oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden om die reden niet noodzakelijk is om dit te kunnen bewerkstellingen.
Subsidiair heeft zij betoogd om de maatregel TBS met voorwaarden aan de verdachte op te leggen conform de voorwaarden die de reclassering in eerdergenoemd advies heeft geadviseerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft kokend dan wel heet water over haar echtgenoot heen gegooid en hem meerdere keren met een mes gestoken. Hij heeft hieraan - naar het lijkt - gelukkig geen zwaar lichamelijk letsel overgehouden, maar hij had hieraan wel degelijk zwaar lichamelijk letsel over kunnen houden. Door dit strafbare feit (poging tot zware mishandeling) te plegen, heeft de verdachte de lichamelijk integriteit van haar echtgenoot in ernstige mate geschonden. Dit alles is gebeurd in de woning waar zij samen met hem woont en waar hij zich normaalgesproken veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. Nadat zij dit feit had gepleegd, heeft de verdachte brand gesticht in deze woning. Haar echtgenoot had toen gelukkig inmiddels al de woning verlaten, maar in deze woning is wel veel materiële schade ontstaan als gevolg van de brand.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:
  • een Pro Justitia-rapportage, op 28 april 2021 opgesteld door K. Jangbahadoer Sing, psychiater;
  • een brief van K. Jangbahadoer Sing van 12 juli 2021 betreffende “aanvullende informatie R.G.”;
  • een Pro Justitia-rapportage, op 23 april 2021 opgesteld door drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog;
  • een Reclasseringsadvies van RN Advies & Toezichtunit 6 Oost, op 24 juni 2021 opgesteld door reclasseringswerker [naam] .
Jangbahadoer Sing heeft in diens Pro Justitia rapportage het volgende naar voren gebracht.
De verdachte lijdt aan paranoïde psychose en een psychotraumagerelateerde
stoornis. Ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten waren bovengenoemde stoornissen bij de verdachte aanwezig en deze stoornissen hebben verdachtes gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde. Dit leidt tot het advies om de aan de verdachte ten laste gelegde feiten - mochten die bewezen worden geacht - in het geheel niet toe te rekenen. Indien de verdachte niet wordt behandeld wegens de bij haar vastgestelde stoornissen en niet wordt begeleid, wordt het recidiverisico als matig tot hoog ingeschat voor algemeen gewelddadig gedrag.
Gezien de psychiatrische behandelvoorgeschiedenis, het huidige psychiatrische beeld en de sociaal-maatschappelijke situatie van de verdachte, heeft zij een behandeling nodig om het recidiverisico te minimaliseren. De behandeling dient klinisch aan te vangen en daarbij moet aandacht zijn voor het instellen op medicatie (antipsychoticum), psycho-educatie en psychotherapeutische behandeling van de psychose en het psychotrauma.
Het behandeltraject zou vorm kunnen gegeven worden binnen het kader van een zorgmachtiging. De kans bestaat dan echter dat de verdachte in een reguliere GGZ terechtkomt. Een reguliere GGZ is niet gespecialiseerd in het verlagen van het recidiverisico.
Alles overwegende is Jangbahadoer Sing van mening dat de maatregel TBS met voorwaarden het meest passende kader is om dit behandeltraject vorm te geven.
In zijn aanvullende brief heeft Jangbahadoer Sing nog het volgende naar voren gebracht.
“Binnen de reguliere GGZ ligt de nadruk van de behandelingen meer op klinisch en maatschappelijk herstel. De insteek van de behandeling om het recidiverisico te verlagen is een expertise die bij de forensische GGZ ligt.”
Vanwege het recidivegevaar en om de behandeling binnen de forensische GGZ te kunnen waarborgen, adviseert Jangbahadoer Sing de TBS maatregel met voorwaarden in plaats van een zorgmachtiging.
Lander heeft in diens Pro Justitia rapportage
Bij de verdachte is sprake van een paranoïde psychotische stoornis. Deze stoornis was ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte aanwezig en heeft verdachtes gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde. Gelet hierop adviseert Lander om het tenlastegelegde in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
Omtrent het recidiverisico overweegt Lander het volgende. Het recidiverisico wordt als matig beoordeeld en er is sprake van gevaar voor personen en/of goederen in de omgeving van de verdachte. Een behandeling binnen een verplicht juridisch kader is aangewezen om het recidiverisico tot een aanvaardbaar minimum te reduceren.
Omtrent de zorgmachtiging overweegt Lander dat een nadeel bij een zorgmachtiging is dat deze een half jaar duurt en de kans bestaat dat de zorgmachtiging daarna niet wordt verlengd. De verdachte heeft behoefte aan een behandeling van langere duur. Een zorgmachtiging biedt dus niet voldoende garantie om het recidiverisico te reduceren.
Een andere optie is volgens Lander om aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen. Hij merkt daarbij op dat als deze maatregel zou worden opgelegd, een langdurige behandeling is gewaarborgd en inname van medicatie (dan wel depotmedicatie) als voorwaarde kan worden opgelegd.
De reclassering heeft in haar advies het risico op recidive zonder de geïndiceerde behandeling en begeleiding als gemiddeld ingeschat,. De psychiatrische problematiek van de verdachte is de voornaamste risicofactor. Wanneer de verdachte haar medicatie niet inneemt, afspraken met de hulpverlening niet nakomt en vervolgens het ziektebesef en -inzicht afneemt, is het risico op psychische ontregeling hoog en valt delictgedrag niet uit te sluiten. Gezien de psychiatrische problematiek van de verdachte wordt een klinisch traject bij aanvang door zowel het NIFP als de reclassering noodzakelijk geacht. De verdachte kan bij de forensisch psychiatrische afdeling (fpa) Fivoor te Den Haag terecht in het kader van de maatregel TBS met voorwaarden. De terugkeer naar haar leefomgeving dient zorgvuldig vorm te worden gegeven en geleidelijk plaats te vinden. Dit omdat zij terug zal keren naar de omgeving waar het delict plaatsvond en de schuld- en schaamtegevoelens die de verdachte ervaart mogelijk spanningen en stress met zich meebrengen. Vervolgens dient met ondersteuning vanuit een forensische polikliniek en/of het FACT-team middels een systemische benadering de thuissituatie en het psychische functioneren gemonitord te worden. De verdachte heeft hieraan haar medewerking toegezegd. Momenteel laat zij inzicht en motivatie zien om medicatie in te nemen, zich te conformeren aan afspraken en herhaling van een ontregeling en delictgedrag te voorkomen.
Dit alles in ogenschouw nemende adviseert de reclassering positief om de maatregel TBS met voorwaarden aan de verdachte op te leggen met de in dit reclasseringsadvies genoemde algemene en bijzondere voorwaarden.
De toerekeningsvatbaarheid van de verdachte
De rechtbank kan zich verenigen met de bovenstaande overwegingen en conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. Op basis van deze rapportages concludeert de rechtbank dat de verdachte, ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, leed aan meerdere psychische stoornissen. Volgens psychiater Jangbahadoer Sing zijn beide stoornissen bij de verdachte van invloed zijn geweest op het plegen van deze feiten. Volgens klinisch psycholoog Lander is een van deze stoornissen bij de verdachte van invloed is geweest op het plegen van deze feiten. Gelet op het voornoemde concludeert de rechtbank dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd onder invloed van haar psychische problematiek en dat de verdachte om die reden ten aanzien van deze feiten als geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het behandelkader
Gelet op voornoemde overwegingen van de deskundigen acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte een langdurige klinische behandeling zal ondergaan wegens de ernstige psychiatrische problematiek waarmee zij heeft te kampen en het daarmee samenhangende recidiverisico op geweld tegen personen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is binnen welk kader deze behandeling plaats zou moeten vinden. De raadsvrouw heeft bepleit om deze behandeling binnen het kader van een zorgmachtiging plaats te laten vinden.
De rechtbank overweegt dat uit de rapportage van Lander volgt dat als de verdachte zal worden behandeld in het kader van een door de strafrechter afgegeven zorgmachtiging, het risico bestaat dat deze machtiging niet wordt verlengd en dat de behandeling in dat geval naar alle waarschijnlijkheid te kort heeft geduurd om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
Jangbahadoer Sing adviseert om de maatregel TBS met voorwaarden aan de verdachte op te leggen in plaats van een zorgmachtiging af te geven vanwege het recidivegevaar en om de behandeling van de verdachte binnen de forensische GGZ te waarborgen. Indien een zorgmachtiging aan de verdachte wordt afgegeven door de strafrechter bestaat volgens Jangbahadoer Sing het risico dat de verdachte binnen een reguliere GGZ zal worden behandeld en is een reguliere GGZ instelling, in tegenstelling tot een forensische GGZ, niet gespecialiseerd in het verlagen van het recidiverisico.
Gelet op de geschatte duur van de behandeling en de gespecialiseerde zorg die de verdachte nodig heeft om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau te reduceren, is de rechtbank van oordeel dat een behandeling in het kader van een zorgmachtiging geen toereikend behandelkader biedt.
Op basis van de Pro Justitia rapportages concludeert de rechtbank dat de maatregel TBS met voorwaarden de beste optie is om het recidiverisico te verlagen. Dit is van belang om de verdachte op een verantwoorde wijze terug te kunnen laten keren in de maatschappij en, meer in het bijzonder, terug te kunnen laten keren naar de woning waar zij brand heeft gesticht en zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld tegen haar echtgenoot. Het is de bedoeling dat zij in de woning weer zal gaan samenwonen met haar echtgenoot.
De rechtbank stelt voorop dat de maatregel TBS met voorwaarden aan een verdachte kan worden opgelegd wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist.
De stoornissen van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Ter onderbouwing van dit oordeel wijst de rechtbank op hetgeen de Pro Justitia rapporteurs naar voren hebben gebracht omtrent de stoornissen van de verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico bij het uitblijven van een behandeling en de bewezenverklaarde geweldsdelicten. In het licht hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen en goederen vereist dat aan de verdachte de TBS-maatregel wordt opgelegd.
Aan de overige wettelijke vereisten, is eveneens voldaan. De bewezenverklaarde feiten betreffen immers misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder sub 2, van het Wetboek van Strafrecht omdat dit misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts bestond bij de verdachte tijdens het begaan van voornoemde bewezenverklaarde feiten ziekelijke stoornissen van de geestvermogens.
Uit al het voorgaande volgt dat de oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten met de voorwaarden die de reclassering in haar advies van 24 juni 2021 heeft geadviseerd.
De duur van de TBS-maatregel (ongemaximeerd)
In de onderhavige zaak legt de rechtbank een TBS-maatregel met voorwaarden aan de verdachte op ter zake van twee misdrijven, waarvan er een kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten poging tot zware mishandeling. Gelet daarop en omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoe lang de door de gedragsdeskundigen voorgestelde behandeling van de verdachte zal vergen, zal de rechtbank de maatregel ongemaximeerd aan de verdachte opleggen.
De dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Gelet op de hiervoor besproken rapportages, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien zij niet direct na haar invrijheidsstelling aan haar behandeling kan beginnen. Gelet hierop en teneinde te voorkomen dat tussen het einde van de detentie en de aanvang van de TBS met voorwaarden (bij onherroepelijkheid van het vonnis) een periode zonder toezicht zal ontstaan, zal de rechtbank op grond van artikel 38, zesde lid Sr bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

6.De inbeslaggenomen voorwerp

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genummerde voorwerp, te weten een zakmes, zal worden onttrokken aan het verkeer.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit aan de verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar feiten waarvan zij wordt verdacht, is aangetroffen en met behulp van dit voorwerp het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit is begaan.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
37a, 38, 38a, 45, 157 en 302 het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en
1. subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en
2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de
terbeschikkingstelling van de verdachte onder de volgende voorwaarden:
1. De verdachte pleegt geen strafbare feiten;
2. De verdachte verleent haar medewerking aan reclasseringstoezicht en meldt zich bij de reclassering en blijft zich daarna op de door de reclassering te bepalen tijdstippen melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
3. De verdachte verleent haar medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit;
4. De verdachte houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
5. De verdachte verleent haar medewerking aan de reclassering bij het verkrijgen van een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar te zien is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid van de verdachte;
6. De verdachte verleent haar medewerking aan huisbezoeken door de reclassering;
7. De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
8. De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
9. De verdachte geeft toestemming aan de reclassering voor het uitwisselen van informatie van alle personen en instanties die contact hebben met de verdachte als de reclassering dat van belang acht voor het toezicht;
10. De verdachte werkt, indien de reclassering dit nodig acht, mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling voor de duur van maximaal 7 weken per kalenderjaar. De reclassering heeft de mogelijkheid om deze time-out eenmaal te verlengen met maximaal 7 weken per kalenderjaar;
11. De verdachte zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
12. De verdachte laat zich opnemen in FPA Fivoor Den Haag of een soortgelijke zorginstelling. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing van de verdachte, bepaalt waar de verdachte zal verblijven. De opname duurt zo lang als de reclassering dat nodig vindt. De inname van medicatie kan onderdeel vormen van de behandeling. De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens voornoemde instelling worden gegeven. Als de reclassering overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt de verdachte mee aan indicatiestelling en plaatsing;
13. De verdachte stelt zich, na afloop van de klinische behandeling, onder behandeling van een forensische polikliniek en/of het FACT-team, ook als deze behandeling inhoudt dat zij systeem- of relatiegesprekken moet voeren. Deze behandeling duurt zo lang als de reclassering dit nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens voornoemde instelling(en) worden gegeven. De inname van medicatie kan onderdeel vormen van de behandeling;
14. De verdachte onthoudt zich van het gebruik van alcohol en drugs en verplicht zich ten behoeve van de naleving van deze verboden om mee te werken aan ademonderzoek (blaastest) of urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte deze controles moet ondergaan;
15. De verdachte conformeert zich aan de afspraken die met haar worden gemaakt met betrekking tot haar dagbesteding;
16. De verdachte geeft toestemming voor het raadplegen van haar partner of andere familieleden, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
17. De verdachte neemt de medicatie in die is voorschreven door haar behandelend arts;
geeft aan GGZ Reclassering Fivoor opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de
terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
de voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
het inbeslaggenomen goed
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een zakmes (omschrijving: 2553660, Vicorionox).
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. N.I.S. Wallet, rechter,
mr. I.L. Blonk-van Groningen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter en S.A.M.M. Schafrat, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 augustus 2021.
Bijlage A
Tekst tenlastelegging
1
zij op of omstreeks 19 februari 2021 te [plaats] , gemeente Kaag en Braassem,
althans te Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- een (grote) hoeveeheid kokend, althans (zeer) heet, water over het lichaam van die
[slachtoffer] heeft gegooid/gegoten en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (zak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of hals en/of borst en/of rug en/of hand van die [slachtoffer] heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 19 februari 2021 te [plaats] , gemeente Kaag en Braassem,
althans te Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer (ernstige) brandwond(en) en/of een of meer diepe snijwond(en), heeft toegebracht door
- een (grote) hoeveeheid kokend, althans (zeer) heet, water over het lichaam van die [slachtoffer] te gooien/gieten en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (zak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of hals en/of borst en/of rug en/of hand van die [slachtoffer] te steken/slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 19 februari 2021 te [plaats] , gemeente Kaag en Braassem,
althans te Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een (grote) hoeveeheid kokend, althans (zeer) heet, water over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid/gegoten en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (zak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of hals en/of borst en/of rug en/of hand van die [slachtoffer] heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op of omstreeks 19 februari 2021 te [plaats] , gemeente Kaag en Braassem
(in een woning gelegen aan de [adres] ), althans te Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (stoffen) bankstel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde bankstel en/of een of meer op voornoemde bank gelegen kussen(s) en/of muurbekleding geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van en/of goederen in voornoemde woning en/of de inboedel(s) van en/of goederen in de naast gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bewoner(s)/aanwezige perso(o)n(en) van/in de nastgelegen woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
te duchten was.