ECLI:NL:RBDHA:2021:8408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere afwijzende beslissing op een aanvraag van een uitkering op grond van de Wet Wajong

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening van een eerdere afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiseres had in 2016 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen op basis van het oordeel dat zij arbeidsvermogen had. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank in 2018, waarin het beroep van eiseres gegrond werd verklaard, heeft het Uwv de aanvraag opnieuw beoordeeld maar wederom afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die de medische en arbeidskundige situatie van eiseres hebben onderzocht. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten op zorgvuldige wijze had genomen en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres stelde dat de verzekeringsarts te positief had geoordeeld over haar functionele mogelijkheden en dat de geduide functies niet passend waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun conclusies en dat eiseres niet voldoende nieuwe informatie had aangedragen om de medische beoordeling te weerleggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de Wajong-uitkering door het Uwv standhoudt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen of om proceskosten te vergoeden, aangezien het beroep ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.M. Meis),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Turnhout).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft verweerder het verzoek van eiseres om herziening van een eerdere afwijzende beslissing op een aanvraag van een uitkering op grond van de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:12117) heeft deze rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 12 maart 2018 vernietigd.
Bij besluit van 8 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, met inachtneming van voornoemde uitspraak, opnieuw beoordeeld en dit wederom ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rond het coronavirus is partijen verzocht aan te geven of zij kunnen instemmen met het doen van uitspraak op grond van de stukken. Partijen hebben daarmee ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1979, heeft op 23 mei 2016 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Wajong ingediend. Bij besluit van 6 september 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres arbeidsvermogen heeft. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar op 13 december 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen bezwaargronden had ingediend.
2. Op 3 augustus 2017 heeft eiseres een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Deze aanvraag is aangemerkt als een verzoek tot het toekennen van een Wajong-uitkering en daarmee als verzoek tot herziening van het besluit van 6 september 2016.
3. Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft verweerder meegedeeld dat hij blijft bij zijn beslissing van 6 september 2016, omdat eiseres geen nieuwe informatie naar voren heeft gebracht. Bij besluit van 12 maart 2018 heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiseres gehandhaafd. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 10 oktober 2018 gegrond verklaard en voornoemd besluit is vernietigd. Samengevat heeft de rechtbank bij voornoemde uitspraak geoordeeld dat verweerder de aanspraak had moeten beoordelen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) alsmede de aanvraag had moeten aanmerken als een verzoek tot toekenning van een Wajong-uitkering voor de toekomst, vanaf 3 augustus 2017. Aldus heeft verweerder, ingevolge deze uitspraak, een onjuist toetsingskader gehanteerd en het besluit van 12 maart 2018 – voor zover het betreft de aanvraag voor de toekomst – ontoereikend gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.
4. Bij het bestreden heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres op haar achttiende verjaardag en daarna met arbeid ten minste het minimum loon moet kunnen verdienen, zodat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in het kader van de AAW. Tegen deze achtergrond heeft verweerder geoordeeld dat eiseres geen aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de navolgende onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige bezwaar & beroep (b&b),
5. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 22 februari 2019 immers geconcludeerd dat eiseres op haar 17e verstandelijke beperkingen had, er tekenen waren van een ontwikkelingsstoornis en zich een persoonlijkheidsstoornis aan het ontwikkelen was. Dit leverde beperkingen in haar belastbaarheid op, welke evenwel in de kern thans niet veel anders is dan toen aldus de verzekeringsarts b&b. Deze arts concludeert dan ook dat eiseres een verminderd vermogen heeft aandacht vast te houden en te verdelen. Ze is snel afgeleid en iets kan haar maar beperkte tijd boeien. Op grond van verminderde intellectuele vaardigheden is eiseres aangewezen op eenvoudige werkzaamheden die geen beroep doen op kwaliteiten/vaardigheden als rekenen, plannen en problemen oplossen. Voor wat betreft het zelfstandig handelen kan uitgegaan worden van gradatie 2 tot 3. Met name de persoonlijkheidsproblematiek beperkt haar in het omgaan met conflicten, intensief samenwerken, leidinggeven en klantencontact. Ook het eigen gevoelens uiten (te fel, onverwachts en disproportioneel) en emotionele problemen van anderen hanteren (weinig empathie, moeite zich in een ander te verplaatsen) zijn enigszins beperkt. De verzekerings-arts heeft zulks vertaald in een FML die geldig was op [geboortedag] 1997 en in grote lijnen na de achttiende verjaardag niet is gewijzigd, zeker de eerste vijf jaren na haar achttiende verjaardag niet, aldus deze arts.
6. Bij rapport van 18 maart 2019 heeft de arbeidsdeskundige b&b vervolgens verslag gedaan van zijn onderzoek op basis van voornoemde FML. Hij komt op basis van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) tot de conclusie dat er onder meer functies in productiewerk (SBC-code 111172), inpakwerk (SBC-code 111190), tuinbouwwerk (SBC-code 111010) en schoonmaakwerk (SBC-code 111334) voor eiseres passend zijn, waarmee zij minimaal het bij haar leeftijd behorende minimumloon kon verdienen. Er was dus geen sprake van een relevant inkomensverlies, aldus deze arbeidsdeskundige.
7. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen, waartoe zij zich, verkort en zakelijk weergegeven, op het standpunt heeft gesteld dat verweerder bij het bestreden besluit onzorgvuldig en ongemotiveerd heeft gehandeld en daarmee strijdig met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In dit licht benadrukt zij dat de verzekeringsarts b&b de functionele mogelijkhedenlijst (FML) te positief heeft vastgesteld, ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht danwel geen aanvullende informatie heeft opgevraagd. Tevens is eiseres van mening dat ten onrechte geschikte functies zijn geduid die op de datum in geding niet passend zijn en met een niet-geïndexeerd loon zijn berekend. Primair verzoekt eiseres dan ook het bestreden besluit te vernietigen en subsidiair om een onafhankelijke deskundige te benoemen voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.
8. De rechtbank komt op basis van de gronden tot de navolgende beoordeling van het beroep.
9. De rechtbank stelt bij deze beoordeling voorop dat verweerder zijn besluiten heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen (1), geen tegenstrijdigheden bevatten (2) en
voldoende begrijpelijk zijn (3). Als eiseres van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet zij uitleggen waarom zij dat vindt. Als zij het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet zij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiseres alleen haar gezondheidsklachten noemt.
10. De rechtbank stelt in dit licht allereerst vast dat de verzekeringsarts b&b zijn onderzoek heeft gebaseerd op bestudering van de dossiergegevens in welk licht hij aangeeft ook op eerdere momenten inzake eiseres heeft gerapporteerd en dossiergegevens heeft gewogen. Tevens heeft de verzekerinsgarts b&b eiseres op een spreekuur gezien en medisch onderzocht. Dat het onderzoek te kort zou zijn geweest, zoals eiseres stelt, vormt naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende onderbouwing voor het standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook het standpunt dat is nagelaten informatie van de behandeld sector op te vragen, danwel heldere klinische opinies van de datum in geding, kan niet slagen. Eiseres heeft immers volstaan met de algemene opmerking dat geen informatie is opgevraagd en heeft verder niet onderbouwd om welke informatie dit zou moeten gaan en in hoeverre deze van invloed zouden moeten zijn op de medische beoordeling. De rechtbank leidt in dit verband uit de medische rapportage af dat de verzekeringsarts zich op basis van het dossieronderzoek en het door hemzelf verrichte medisch onderzoek voldoende geïnformeerd achtte. Volgens vaste rechtspraak behoort het tot de specifieke taak en deskundigheid van verzekeringsartsen van het Uwv om medische gegevens te wegen. Zonder nadere onderbouwing kan het onderzoek daarom naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig of onvolledig worden geacht.
11. Ten aanzien van het inhoudelijk oordeel heeft eiseres aangevoerd dat zij blijkens een persoonlijkheidsonderzoek uit 1995 wordt beschreven als een meisjes dat op cognitief gebied waarschijnlijk op debiel/zwakbegaafd niveau functioneert. Haar faalangst, emotionele problematiek, en tevens ook de onderstimulatie, schoolverzuim en haar achterstallige achtergrond lijken haar resultaten negatief beïnvloed te hebben. Op sociaal-emotioneel vlak imponeert zij als een kwetsbaar, onzeker en depressief meisje dat sterkte kampen heeft met insufficiënte gevoelens en neurotische labiliteit. Daargelaten dat deze stukken niet tot het huidige dossier behoren, heeft eiseres hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd waarom eiseres meer beperkt zou zijn te achten dan thans in de FML vastgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft ten aanzien van eiseres immers juist naar aanleiding van de door hem geconstateerde zwakbegaafdheid, emotionele labiliteit en kwetsbaarheid, alsmede de benoemde achterstanden in schoolvaardigheden verschillende beperkingen aangenomen. De rechtbank herhaalt dat het bij de beoordeling van rapportages van de verzekeringsartsen voorop staat dat het tot de specifieke taak en deskundigheid van verzekeringsartsen van het Uwv behoort om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. Dat geldt zowel voor lichamelijke als voor psychische beperkingen. Dit volgt uit de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:308). Zonder afbreuk te doen aan de complexe problematiek waarmee eiseres blijkens het beroepschrift op verschillende levensterrein kampt, heeft zij ter onderbouwing van haar beroep naar het oordeel van de rechtbank geen aanvullende medische informatie met daarin nieuwe gezichtspunten overgelegd. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf dan ook niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is inzichtelijk overwogen dat dossierstudie en het medisch onderzoek niet wijst op een andere belastbaarheid vanaf de dag dat zij zeventien werd en nadien. De rechtbank ziet op basis van het beroep dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
12. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, ziet de rechtbank op basis van de beroepsgronden evenmin aanleiding om de conclusies van de arbeidsdeskundige b&b voor onjuist te houden. Alhoewel niet gemotiveerd is weersproken dat de geduide functies niet tevens beschikbaar waren ten tijde van de achttiende verjaardag van eiseres, wenst de rechtbank in dit licht te benadrukken dat het verweerder volgens vaste rechtspraak de CRvB bij een laattijdige aanvraag niet kan worden aangerekend dat de gebruikelijke zorgvuldigheid niet kan worden gehandhaafd bij de functieduiding, omdat het in de risicosfeer van de aanvrager ligt dat exacte gegevens over functies in een ver verleden niet meer traceerbaar zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014: 2293). Dit maakt tevens dat het beroep op de indexatie van het uurloon, voor zover juist, niet kan slagen.
13. Alhoewel geen beroepsgrond, heeft de rechtbank zich de vraag gesteld of met het bestreden besluit ook de toekomstige aanspraak op een Wajong-uitkering voldoende zorgvuldige en deugdelijk gemotiveerd is beoordeeld. In navolging van de uitspraak 10 oktober 2018, herhaalt de rechtbank in dit verband dat ingevolge artikel XXIV, eerste lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheids-regelingen van 24 april 1997 (Wet Inga) (Staatsblad 1997, 178), voor zover hier van belang, de AAW van toepassing op de persoon wiens arbeidsongeschiktheid in de zin van de AAW voor de datum van inwerkingtreding van de Wajong is ingetreden. Dit betekent dat ook de aanvraag voor zover die moet worden aangemerkt als een verzoek tot toekenning van een Wajong-uitkering vanaf 3 augustus 2017, moet worden beoordeeld op basis van de AAW. In dit licht stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat de door hem in de FML vastgestelde belastbaarheid in grote lijnen na haar achttiende verjaardag niet is gewijzigd. In aanmerking nemend de onderbouwing van het bestreden besluit en de twee verweerschriften, begrijpt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres zowel op als na haar achttiende verjaardag, en aldus ook na 3 augustus 2017, duurzaam beperkt is maar niet arbeidsongeschikt op basis van de AAW.
14. Gelet op al het voorgaande onderschrijft de rechtbank zowel de medische als de arbeidskundige onderbouwing van het betreden besluit. Dit maakt dat zij evenmin aanleiding ziet een deskundige te noemen.
15. Het beroep is daarom ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in dat licht dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.