ECLI:NL:RBDHA:2021:8355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
NL21.7672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak na inwerkingtreding Tijdelijke wet opschorting Dwangsommen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 juni 2021, wordt de onbevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag, zoals eerder was opgelegd in een uitspraak van 29 september 2020. De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting Dwangsommen, die op 11 juli 2020 in werking is getreden, van toepassing is. Deze wet maakt het tijdelijk onmogelijk om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag, tenzij aan specifieke voorwaarden is voldaan. In dit geval was de ingebrekestelling van eiser, die vóór de inwerkingtreding van de wet was gedaan, niet meer geldig omdat de rechtbank al had geoordeeld over het niet tijdig beslissen. Hierdoor is de rechtbank niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank wijst erop dat eiser nog steeds de mogelijkheid heeft om een vordering bij de burgerlijke rechter in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7672
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: F. el Benaissati).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 29 september 2020 (in de zaak NL20.14806). In die uitspraak staat dat verweerder binnen zestien weken moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting Dwangsommen IND in werking getreden. De hoofdregel van deze wet is dat het (tijdelijk) niet meer mogelijk is om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag.1 Op deze hoofdregel is een uitzondering gemaakt voor asielaanvragen waarvan de wettelijke beslistermijn vóór de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet al was verstreken én verweerder vóór die datum van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. In die gevallen is artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb van toepassingen is beroep dus mogelijk.
1. Artikel 1 van de Tijdelijke wet stelt de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 6:2, aanhef en onder b, van de Awb buiten toepassing.
3. Eiser heeft verweerder vóór inwerkingtreding van de Tijdelijke wet op 10 juli 2020 in gebreke gesteld omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn had beslist op de asielaanvraag. Deze ingebrekestelling heeft echter zijn werking verloren2 omdat de rechtbank op het beroep tegen het niet tijdig beslissen op 29 september 2020 uitspraak heeft gedaan. Dit betekent dat de hoofdregel van artikel 1 van de Tijdelijke wet van toepassing is. Er is geen beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mogelijk en over het verzoek om een dwangsom kan de rechtbank ook geen oordeel geven. Wel kan eiser gedurende de periode dat de Tijdelijke wet van toepassing is, hierover nog een vordering bij de burgerlijke rechter instellen.3
4. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet bevoegd is van het beroep kennis te nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
3 Artikel 8:71 van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken op
10 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.