ECLI:NL:RBDHA:2021:8352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/1102 en AWB 20/1103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod; belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van verblijfsvergunningen en het opleggen van een inreisverbod aan eiseres, een Russische vrouw die sinds 2003 in Nederland verblijft. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De zaak betreft een complexe belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maar deze werden ingetrokken vanwege strafbare feiten en een opgelegde tbs-maatregel. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder haar psychiatrische toestand en de impact op haar kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse staat niet zwaarder wegen dan de belangen van eiseres en dat de intrekking van de verblijfsvergunningen en het inreisverbod een ernstige inbreuk op haar gezinsleven vormde. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdergenoemde omstandigheden in de belangenafweging moeten worden betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/1102 en AWB 20/1103

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1974,
van Russische nationaliteit
,
V-nummer: [nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. C.H.M. Geraedts),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Kamphuis).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht per 11 januari 2013 ingetrokken en de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met terugwerkende kracht met ingang van 24 juli 2014 ingetrokken, bepaald dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren.
Bij besluit van 24 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunningen en het bezwaar ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het opleggen van het inreisverbod voor de duur van tien jaren.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2017.
Bij tussenuitspraak van 2 mei 2018 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats verweerder de gelegenheid geboden de gebreken die (de motivering van) het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank bevat, te herstellen.
Bij brief van 17 mei 2018 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld geen gebruik te maken van de in de tussenuitspraak geboden gelegenheid. Eiseres heeft hierop bij brief van
30 mei 2018 gereageerd.
Bij uitspraak van 9 januari 2019 (AWB 16/28866 en 16/28869) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt.
Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 juli 2019 heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar en heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het door verweerder ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de tussenuitspraak van 2 mei 2018 en de uitspraak van 9 januari 2019 van de rechtbank vernietigd, het besluit van verweerder van 4 juli 2019 vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen om opnieuw uitspraak op het beroep te doen met inachtneming van wat de Afdeling heeft overwogen. [1]
De zaak is vervolgens door een meervoudige kamer van de rechtbank verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Het beroep is opnieuw behandeld ter zitting van 19 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is S. Veerman verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres verblijft sinds 2003 in Nederland. Eiseres heeft drie kinderen. Haar oudste zoon is op [geboortedatum 2] 1999 in Rusland geboren. Haar twee andere kinderen, een zoon en dochter, zijn op [geboortedatum 3] 2004 en op [geboortedatum 4] 2006 in Nederland geboren. Alle kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
1.1.
Eiseres heeft op 2 september 2003 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag is afgewezen en dit is met de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2007 in rechte vast komen te staan.
Op 7 december 2007 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [naam] ’ ingediend. Deze is afgewezen en eiseres heeft daartegen tevergeefs rechtsmiddelen aangewend. Op
7 mei 2010 heeft eiseres opnieuw een aanvraag onder de beperking verblijf bij haar echtgenoot ingediend. Bij besluit van 22 september 2010 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de gevraagde beperking. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 13 augustus 2010, met een geldigheidsduur tot 13 augustus 2011 en is laatstelijk verlengd tot 1 september 2014.
Op 24 juli 2014 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingediend. Met ingang van die datum is zij in het bezit gesteld van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
1.2.
De rechtbank Limburg heeft bij uitspraak van augustus 2013 aan eiseres de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (tbs) opgelegd voor poging tot doodslag, meermalen gepleegd en diefstal.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens op 16 december 2015 het voornemen uitgebracht om de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en de EUverblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in te trekken en een zwaar inreisverbod op te leggen. Eiseres heeft op 21 januari 2016 een zienswijze ingediend en is op 31 maart 2016 gehoord.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht per 11 januari 2013 ingetrokken, de aan eiseres verleende verblijfsvergunning EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met ingang van
24 juli 2014 ingetrokken en eiseres opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Verweerder heeft aan zijn besluit - samengevat - ten grondslag gelegd dat eiseres een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Ook heeft verweerder een inreisverbod van tien jaren uitgevaardigd tegen eiseres. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om af te zien van intrekking van de verblijfsvergunningen of het uitvaardigen van het inreisverbod op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of om andere (humanitaire) redenen. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor onder Procesverloop is weergegeven.
1.5.
Bij uitspraak van 7 mei 2019 heeft de rechtbank Limburg de tbs-maatregel voorwaardelijk beëindigd. Hieraan zijn onder meer de voorwaarden gesteld dat eiseres medewerking moet verlenen aan de door de reclassering benodigd bevonden behandelingen en dat zij op geen enkele wijze contact heeft of zoekt met de slachtoffers.
Kader
2. Gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 juli 2017 in de zaak Ouhrami [2] en de uitspraak naar aanleiding hiervan van de Afdeling van 5 december 2018 [3] , heeft eiseres wel belang bij beoordeling van het besluit tot intrekking van de aan haar verleende verblijfsvergunningen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres op dit punt dan ook ten onrechte nietontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit bevat in zoverre een motiveringsgebrek.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging
3. In de uitspraak van 28 januari 2020 [4] heeft de Afdeling, voor zover van belang, geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres nog steeds een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Het feit dat het recidiverisico laag is ingeschat, laat volgens de Afdeling onverlet dat de bedreiging nog steeds actueel is. Uit de overgelegde rapportages volgt - zo overweegt de Afdeling in rechtsoverweging 3.1 - immers dat de diagnostiek ten opzichte van de eerdere rapportages niet is veranderd, er sprake is van blijvende kwetsbaarheid en dat het doormaken van een nieuwe psychotische episode niet kan worden uitgesloten. Uit het voortduren van de tbs vloeit reeds voort dat eiseres onverminderd een gevaar voor de openbare orde vormt. Dat de tbs-maatregel inmiddels voorwaardelijk is beëindigd, leidt niet tot een ander oordeel. In de voorwaarden die door de rechtbank zijn gesteld, ligt onverminderd de noodzaak besloten tot beveiliging van de maatschappij.
3.1.
Het betoog van eiseres ter zitting dat de rechtbank niet van dit oordeel van de Afdeling over het vormen van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging hoeft uit te gaan, omdat er slechts sprake is van een voorwaardelijke tbs-maatregel en uit de rapporten van deskundigen blijkt dat er voldoende grond is om aan te nemen dat het risico op recidive laag is, faalt. Zoals ook staat vermeld in rechtsoverweging 4 van de uitspraak van de Afdeling, dient de rechtbank bij haar beoordeling van de teruggewezen zaak van eiseres uit te gaan van het oordeel van de Afdeling. [5] De rechtbank gaat er daarom in haar beoordeling vanuit dat eiseres een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Hiermee is de grondslag voor intrekking van de verblijfsvergunningen en het opleggen van een inreisverbod gegeven.
Artikel 8 van het EVRM
4. Eiseres stelt dat de intrekking van haar verblijfsvergunningen en de oplegging van het inreisverbod een ernstige inbreuk maken op haar gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat deze inbreuk niet gerechtvaardigd is. Daartoe voert zij aan - samengevat - dat de omstandigheden waaronder zij de strafbare feiten heeft begaan ten onrechte niet bij de belangenafweging zijn betrokken. Verweerder heeft in dit verband niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de strafrechtelijke procedure. Verweerder had hierbij in ieder geval ook moeten betrekken dat eiseres lijdt aan een psychiatrische stoornis, dat zij onder invloed daarvan de strafbare feiten heeft begaan en dat zij ontoerekeningsvatbaar is verklaard, reden waarom aan haar de tbsmaatregel is opgelegd. Ook voert eiseres aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar kinderen. Daarbij wijst zij op de rapporten van Defence for Children van 18 augustus 2016 en 11 januari 2017. Er is sprake van een
degree of hardshipals de kinderen eiseres moeten volgen naar Rusland. De kinderen van eiseres hebben zeer sterke banden met Nederland en hebben de Nederlandse nationaliteit. De twee jongste kinderen zijn geboren in Nederland. Met het oudste kind van eiseres gaat het niet goed sinds hij weet dat eiseres Nederland mogelijk moet verlaten. Hij kon niet meer thuis wonen en is opgenomen in een instelling. Uit het rapport van Defence for Children van 18 augustus 2016 volgt dat het voor een gezonde ontwikkeling van haar kinderen van belang is dat eiseres in Nederland kan blijven en dat het oudste kind van eiseres daar extra bij gebaat is. Ook blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat het risico op ontwikkelingsschade bij adolescenten, aldus haar oudste twee kinderen, groot is bij een gedwongen terugkeer.
Ter zitting heeft eiseres er voorts nog op gewezen dat zij inmiddels gescheiden is van de vader van haar kinderen en dat zij daarom inmiddels ook niet meer met het hele gezin zouden kunnen terugkeren naar Rusland, zoals in het bestreden besluit is gesteld.
4.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunningen en het opleggen van het inreisverbod niet in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in dit kader een belangenafweging gemaakt. Daarbij heeft verweerder in het voordeel van eiseres betrokken dat zij drie kinderen heeft die banden hebben met Nederland, dat haar (inmiddels ex-)echtgenoot en haar kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben en dat het voor het oudste kind van eiseres voorstelbaar is dat het lastiger is om zich te kunnen vestigen in Rusland in verband met zijn (psychische) problemen, de zorgen om zijn ontwikkeling en zijn kwetsbare positie. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres betrokken dat zij een gevaar is voor de openbare orde, omdat er sprake is van zeer ernstige strafbare feiten waarvoor zij is veroordeeld, en dat sprake is van een hoog recidiverisico. Ook is in het nadeel van eiseres betrokken dat zij weliswaar sinds 2003 in Nederland is, maar pas sinds 2010 in het bezit is van een verblijfsvergunning. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiseres betrokken dat er geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Rusland uit te oefenen. Niet is gebleken dat het gezin niet kan terugkeren naar Rusland in verband met de gestelde problemen door de Afghaanse afkomst van de (inmiddels ex-)echtgenoot van eiseres. Dit heeft immers in een eerdere asielprocedure niet geleid tot afgifte van een verblijfsvergunning asiel. Ook is niet gebleken dat de kinderen van eiseres geen enkele band hebben met Rusland noch dat eiseres nauwe sociale en culturele banden met Nederland heeft opgebouwd of een zeer positieve bijdrage aan de samenleving heeft geleverd. Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan de belangen van eiseres.
4.2.
De rechtbank overweegt dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de arresten Boultif [6] en Üner [7] heeft overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM een inmenging in het familie- of gezinsleven en privéleven van de vreemdeling rechtvaardigt, de door het EHRM opgestelde ‘guiding principles’ uitdrukkelijk bij de belangenafweging moeten worden betrokken als openbare ordeaspecten daarin een rol spelen. Bij de afweging van het belang van de staat tegen het persoonlijke belang van de vreemdeling moet niet alleen worden ingegaan op de afzonderlijke criteria, maar moeten deze ook in hun onderlinge samenhang worden bezien. Er moet sprake zijn van een ‘fair balance’ tussen de af te wegen belangen.
4.3.
De rechtbank dient in dit kader te toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. Indien dit het geval is, toetst de rechtbank of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiseres bij uitoefening van haar familie- en gezinsleven en anderzijds het algemene belang van de Nederlandse samenleving bij een restrictief toetsingsbeleid.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres, haar (inmiddels ex-)echtgenoot en hun drie kinderen. Evenmin is in geschil dat met de intrekking van de verblijfsvergunningen van eiseres en het opleggen van het inreisverbod sprake is van een inmenging in dit familie- en gezinsleven.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. Zo blijkt niet dat verweerder kenbaar bij zijn beoordeling heeft betrokken dat eiseres lijdt aan een psychiatrische stoornis, dat zij onder invloed daarvan de strafbare feiten heeft gepleegd en is ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard. Ook heeft verweerder ten onrechte niet in de beoordeling betrokken dat eiseres, zoals zij stelt en ook is gebleken, niet eerder strafbare feiten heeft gepleegd. Verder heeft verweerder niet kenbaar betrokken dat het recidiverisico verminderd en zelfs laag is, zoals volgt uit het rapport van Psychiatrisch onderzoek van Pro Justitia van 14 april 2014 en het rapport van Psychologisch onderzoek van CTP Veldzicht van mei tot en met november 2016. Uit de door het EHRM opgestelde ‘guiding principles’ leidt de rechtbank af dat verweerder daartoe bij zijn beoordeling wel gehouden was. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het al een aantal jaren geleden is dat de strafbare feiten zijn begaan, waarbij ook kenbaar moet worden betrokken hoe eiseres zich sinds die tijd heeft gedragen en welke waarde daar volgens verweerder aan toekomt. De rechtbank wijst daarbij ook op de Werkinstructie 2015/4 van verweerder, zoals die gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. In die Werkinstructie is opgenomen dat bij de beoordeling van de aard en ernst van het misdrijf wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd en dat voor inzicht daarin naar het strafvonnis gekeken kan worden. Door kort gezegd te verwijzen naar de ernst van het misdrijf en naar het feit dat door de strafrechter een tbs-maatregel is opgelegd, is verweerder onvoldoende op de door eiseres aangedragen omstandigheden ingegaan. Verder volgt de rechtbank eiseres in haar stelling dat verweerder in de belangenafweging ook de inhoud van de rapporten van Defence for Children niet op alle punten kenbaar heeft betrokken. Evenmin is de stelling van eiseres - dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het risico op ontwikkelingsschade bij adolescenten, aldus haar oudste twee kinderen, groot is bij een gedwongen terugkeer - bij de belangenafweging betrokken. Reeds hierom is ook sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
4.6.
Hoewel dit gebrek in de motivering is vastgesteld ten aanzien van het aan eiseres opgelegde inreisverbod, zijn de overwegingen van de rechtbank in gelijke zin van toepassing op de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunningen. Gelet op de toepasselijkheid van het EU-recht, is ook voor de intrekking van de verblijfsvergunningen vereist dat artikel 8 van het EVRM hier niet aan in de weg staat.
Conclusie
5. Het beroep van eiseres is gegrond. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van de aan haar verleende verblijfsvergunningen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en heeft een onvolledige belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit vanwege strijd met de artikelen 3:2, 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op de aard van de gebreken, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken.
5.1.
De rechtbank moet op grond van artikel 8:41a van de Awb geschillen zoveel mogelijk definitief beslechten. De rechtbank draagt verweerder op in de nieuw te maken belangenafweging aandacht te hebben voor de hiervoor onder 4.5 genoemde omstandigheden alsook de gewijzigde omstandigheden in het leven van eiseres, zoals de gewijzigde gezinssituatie, nu eiseres inmiddels is gescheiden van de vader van haar kinderen. Dit alles zal verweerder in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM die hij zal verrichten in het nieuw te nemen besluit op bezwaar moeten betrekken.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1. Toegekend wordt daarom een bedrag van € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen een termijn van 12 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

2.ECLI:EU:C:2017:590.
5.De rechtbank verwijst naar artikel 8:115, eerste lid, onder b, van de Awb.
6.Arrest van 2 november 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300.
7.Arrest van 18 november 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099.