ECLI:NL:RBDHA:2021:8253
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Chinese vreemdeling wegens ongeloofwaardige verklaringen en onvoldoende onderbouwing van vervolgingsrisico
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Chinese vreemdeling. De eiser, die in Nederland verblijft, had op 21 april 2021 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is verschenen op de zitting van 17 juni 2021, terwijl de staatssecretaris zich wel heeft laten vertegenwoordigen.
De eiser stelde dat hij niet terug kan naar China vanwege problemen met schuldeisers door gokken en vreesde vervolging vanwege een drugsveroordeling in Nederland. De staatssecretaris vond de verklaringen van de eiser over zijn problemen met schuldeisers ongeloofwaardig, vooral omdat de eiser inconsistenties vertoonde in zijn verklaringen over zijn uitreisdatum en de omstandigheden van zijn uitzetting uit zijn huis. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de asielaanvraag niet aannemelijk was gemaakt.
De rechtbank overwoog verder dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar China te vrezen had voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De enkele stelling dat hij de doodstraf riskeert, was onvoldoende om aan te tonen dat hij bescherming nodig had. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.