In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. Eiseres, een Syrische vrouw, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag voor een mvv had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 juli 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de staatssecretaris door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting waren ook de referente en een tolk aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat de identiteit van eiseres niet aannemelijk was gemaakt, omdat de geboortedatum en geboorteplaats in haar familieboekje niet overeenkwamen met de gegevens op haar paspoort. Daarnaast werd de familierechtelijke relatie met de referente niet vastgesteld, omdat de feitelijke gezinsband als verbroken werd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv, aangezien zij zelfstandig woonde in Irak en belast was met de zorg voor haar kind. De rechtbank verwierp ook het beroep op artikel 8 van het EVRM, omdat de staatssecretaris niet verder hoefde te beoordelen dan de afweging die al in de wet was opgenomen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.