ECLI:NL:RBDHA:2021:8208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
NL21.3412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis wegens niet aannemelijke identiteit en verbroken gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. Eiseres, een Syrische vrouw, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag voor een mvv had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 juli 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de staatssecretaris door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting waren ook de referente en een tolk aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat de identiteit van eiseres niet aannemelijk was gemaakt, omdat de geboortedatum en geboorteplaats in haar familieboekje niet overeenkwamen met de gegevens op haar paspoort. Daarnaast werd de familierechtelijke relatie met de referente niet vastgesteld, omdat de feitelijke gezinsband als verbroken werd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv, aangezien zij zelfstandig woonde in Irak en belast was met de zorg voor haar kind. De rechtbank verwierp ook het beroep op artikel 8 van het EVRM, omdat de staatssecretaris niet verder hoefde te beoordelen dan de afweging die al in de wet was opgenomen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3412

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren [naam referente] (referente) en G.M.A. Al-Harbia
(tolk) aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Zij stelt verder de dochter te zijn van referente. Referente is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ten behoeve van het verblijf van eiseres in Nederland heeft referente een mvv in het kader van nareis aangevraagd. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 5 januari 2020 (het primaire besluit) afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de identiteit van eiseres niet is aangetoond, omdat de geboortedatum en geboorteplaats die vermeld staan in het familieboekje niet overeenkomen met de gegevens op de kopie van het paspoort van eiseres. Ook de familierechtelijke relatie is niet aangetoond, omdat wegens inhoudelijke onjuistheden geen waarde wordt gehecht aan het familieboekje. Tot slot heeft verweerder overwogen dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente is verbroken en dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
3. Op wat eiseres daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Identiteit
4. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe is van belang dat de op de kopie van het paspoort van eiseres vermelde geboortedatum en -plaats niet overeenstemmen met de gegevens die in het familieboekje staan vermeld. Op het paspoort van eiseres staat vermeld dat zij is geboren op [geboortedatum] te Aleppo. Het familieboekje heeft eiseres drie keer laten vertalen, waarvan twee keer door een beëdigd vertaler. Uit deze vertalingen blijkt dat in het familieboekje staat echter vermeld dat eiseres is geboren op [geboortedatum] te Marata. Gelet hierop heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat er sprake is van een contra-indicatie en om die reden de kopie van het paspoort onvoldoende kunnen achten voor het kunnen vaststellen van de identiteit van eiseres. De enkele niet onderbouwde stelling dat de gegevens uit het familieboekje onjuist zijn overgenomen door de ambassademedewerker die in Turkije het paspoort heeft afgegeven, volgt de rechtbank niet.
Familierechtelijke relatie
5. Nu de identiteit van eiseres niet aannemelijk is gemaakt, kan ook de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente niet worden vastgesteld.
Feitelijke gezinsband
6. Verweerder heeft overwogen dat de aanvraag, zelfs in het geval waarin wel van de gestelde identiteit en familierechtelijke relatie wordt uitgegaan, niet voor inwilliging in aanmerking komt omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente is verbroken. Uit artikel 29, tweede lid, van de Vw [1] volgt dat verweerder beoordeelt of eiseres tot het gezin van referente behoorde op het moment waarop referente Nederland is binnengekomen. Uit het beleid van verweerder dat gold ten tijde van het bestreden besluit, neergelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vc [2] , blijkt dat de aanwezigheid van een of meer contra-indicaties kan leiden tot de conclusie dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Deze contra-indicaties zijn dat het kind zelfstandig woont, voorziet in eigen onderhoud, een huwelijk of een relatie is aangegaan, of belast is met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
7. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente is verbroken. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte betrokken dat eiseres gehuwd was, belast is met de zorg voor haar kind dat uit het huwelijk is geboren en dat zij zelfstandig woont in Irak. Het betoog van eiseres dat het huwelijk slechts een religieus huwelijk betrof, leidt niet tot een andere conclusie. Voor zover een religieus huwelijk niet kan worden aangemerkt als een huwelijk, is sprake van de contra-indicaties dat eiseres in ieder geval een relatie is aangegaan en belast is met de zorg voor een (in dat geval:) buitenechtelijk kind. De stelling dat het huwelijk van eiseres reeds ontbonden was op het moment dat referente Nederland is binnengekomen, is niet onderbouwd en laat eveneens onverlet dat eiseres belast is met de zorg voor haar kind. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de door het EHRM [3] aan Nederland gestelde vragen in de zaak Mude en Mohamed Hussein tegen Nederland [4] .
8. Het beroep op de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2019 [5] en 9 december 2019 [6] slaagt niet. Uit deze uitspraken volgt dat in gevallen waarin een vreemdeling noodgedwongen zelfstandig woont deze contra-indicatie op zichzelf niet leidt tot de conclusie dat de vreemdeling niet langer tot het gezin behoort. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de vreemdeling zelfstandig is gaan wonen als gevolg van de vlucht van de ouders naar Nederland. Van een dergelijke omstandigheid is in het geval van eiseres niet gebleken.
9. Eiseres wordt niet gevolgd in haar subsidiaire beroepsgrond dat de gezinsband reeds is hersteld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt namelijk dat een eenmaal verbroken gezinsband niet kan worden hersteld [7] .
Artikel 8 van het EVRM
10. Het beroep op artikel 8 van het EVRM [8] slaagt niet. Artikel 29, tweede lid, van de Vw biedt geen ruimte voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan de afweging die daarin al besloten ligt. Voor de toetsing aan artikel 8 van het EVRM mag verweerder verwijzen naar een afzonderlijke (reguliere) procedure. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2018 [9] .
Klemmende redenen van humanitaire aard
11. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres in de besluitvormingsfase niet met documenten heeft onderbouwd waarom er sprake zou zijn van klemmende redenen van humanitaire aard die nopen tot het verlenen van de mvv. De in beroep geciteerde rapportage van de UNHCR over de algemene situatie van
internally displaced personsin Irak is voorts onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. Deze rapportage is algemeen van aard en niet gesteld of gebleken is dat eiseres te maken heeft of zal krijgen met de in deze rapportage vermelde problematiek.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Zaaknummer 47878/20.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3067.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
9.ECLI:EU:C:2018:877.