ECLI:NL:RBDHA:2021:8203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
09/852144-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor deelname aan een criminele organisatie, witwassen, afdreiging en oplichting in het jeugdstrafrecht

Op 28 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, witwassen, afdreiging en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 oktober 2019 betrokken was bij een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder afdreiging en oplichting via sociale media. De verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van nepaccounts om slachtoffers te misleiden en hen onder druk te zetten om geldbedragen over te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er 39 slachtoffers zijn geïdentificeerd, van wie de meesten minderjarig waren. De verdachte is veroordeeld tot 110 dagen jeugddetentie, waarvan 2 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering en deelname aan een zinvolle dagbesteding. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder afdreiging en oplichting, vanwege onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar de deelname aan de criminele organisatie en het gewoontewitwassen zijn wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/852144-19
Datum uitspraak 28 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 2 juli 2021 (inhoudelijke behandeling) en 14 juli 2021 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.P. Tuinenburg en de raadsman van de verdachte is mr. L.A. Nooijen te Rijswijk. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat, ten laste gelegd dat hij:
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 oktober 2019 oprichter, leider of bestuurder was van een criminele organisatie (
feit 1);
in de periode van 8 maart 2019 tot en met 3 mei 2019 met anderen geldbedragen (in totaal € 937,11) heeft witgewassen en daar een gewoonte van heeft gemaakt (
feit 2);
in de periode van 16 tot en met 23 augustus 2019 [benadeelde 1] (
feit 3), op 3 september 2019 [benadeelde 2] (
feit 4) heeft afgedreigd en op 10 oktober 2019 [benadeelde 3] , in vereniging, heeft opgelicht (
feit 5);
en tot slot dat hij in de periode van 16 augustus 2019 tot en met 11 oktober 2019 identificerende persoonsgegevens van [benadeelde 4] gebruikt (
feit 6).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de onder 3 en 4 ten laste gelegde afdreigingen. Daartoe is aangevoerd dat het tenlastegelegde een klachtdelict betreft en de klacht niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden is gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vaststaat dat de aangever vervolging wenst, dat vervolging in het belang van de aangever is en dat de officier van justitie derhalve ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Daartoe wordt als volgt overwogen.
Artikel 318, lid 3, van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) schrijft voor dat dit misdrijf alleen wordt vervolgd op klacht van degene tegen wie het is gepleegd. Het afhankelijk stellen van de mogelijkheid tot vervolging van de wil van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd steunt blijkens de wetsgeschiedenis op de mogelijkheid dat bij vervolging het bijzonder belang van het slachtoffer groter nadeel lijdt dan het openbaar belang. Dit bijzonder belang is hierin gelegen dat ongewenste ruchtbaarheid die de door het delict getroffene als pijnlijk ervaart, wordt vermeden.
De klacht moet op grond van artikel 66, lid 1, Sr worden ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Dit betekent dat in het geval dat voor het instellen van een vervolging een klacht is vereist, en als de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennis genomen van het gepleegde delict, de vervolging daarop afstuit. Het ontbreken van een klacht hoeft echter niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden. De essentie bij klachtdelicten is dat vaststaat - of vastgesteld wordt - dat vervolging van de verdachte de instemming geniet van het slachtoffer/de aangever. Indien een klacht ontbreekt of wanneer sprake is van tekortkomingen bij het in acht nemen van vormvoorschriften, kan dit worden hersteld. Doorslaggevend is of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer dat het openbaar ministerie vervolging instelt tegen de verdachte. [1]
Feit 3
Uit het dossier leidt de rechtbank het volgende af. In de periode tussen 15 augustus 2019 en 26 augustus 2019 heeft de afdreiging plaatsgevonden. Vervolgens is op 26 augustus 2019 aangifte gedaan van de afdreiging. Tot slot is op 17 januari 2020 de formele klacht ingediend. De klacht is buiten de termijn van drie maanden ingediend. Uit de aangifte blijkt echter uitdrukkelijk dat het slachtoffer vervolging wenst. De rechtbank leidt dit af uit de zinsnede: “Ik weet dat delict een zogenaamd klachtdelict is. Ik vraag uitdrukkelijk tot
vervolging van de verdachte”. Ondanks de overschrijding van de termijn voor het indienen van de officiële klacht, is duidelijk dat het slachtoffer reeds ten tijde van de aangifte, dus op 26 augustus 2019, uitdrukkelijk de wens tot vervolging kenbaar heeft gemaakt. Daarmee is sprake van een rechtsgeldige klacht; het openbaar ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging van het onder 3 ten laste gelegde.
Feit 4
Uit het dossier leidt de rechtbank het volgende af. Op 3 september 2019 heeft de afdreiging plaatsgevonden. Vervolgens is op 6 december 2019 aangifte gedaan van de afdreiging. Tot slot is tevens op 6 december 2019 de formele klacht ingediend. De klacht is buiten de termijn van drie maanden ingediend. Ook de aangifte is niet binnen deze termijn gedaan. Uit het dossier blijkt niet van een uitdrukkelijke vervolgingswens binnen de drie maanden na de kennisneming van het gepleegde delict. Dit leidt er toe dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het onder 4 ten laste gelegde.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2, 3, 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, de oplichting en het misbruik van identificerende gegevens. Met betrekking tot het witwassen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ter zitting het volgende aangevoerd. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte met een van de in de tenlastelegging genoemde personen een langdurige en intensieve samenwerking heeft onderhouden. De inhoud van de berichten duidt niet op een samenwerking. Niet blijkt dat de ‘banken’, de jongens die hun bankrekening ter beschikking stelden, wisten van de criminele herkomst van de gelden. Er is sprake van sporadisch contact. Van een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten met het oog op het bereiken van een gemeenschappelijk doel blijkt niet uit deze onderlinge communicatie.
Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte bij de oplichting betrokken is.
Ten aanzien van het misbruik van identificerende gegevens heeft de verdediging opgeworpen dat de gebruikersnaam [naam 1] niet gelijk is aan de bestaande naam [benadeelde 4] . Tevens is onvoldoende duidelijk dat opzettelijk gebruik is gemaakt van de identiteit van die [benadeelde 4] .
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging [2]
Feit 1: deelname aan een criminele organisatie
Naar vaste rechtspraak is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht sprake als een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad bestaat, dat het plegen van misdrijven als oogmerk heeft. Dit samenwerkingsverband kan blijken uit gemeenschappelijke regels of doelstellingen, maar ook uit het bestaan van een zekere gelaagdheid en/of rolverdeling tussen de verschillende deelnemers. Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon en minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben. [3] Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern. [4] Ook is in dezen niet vereist dat alle personen van de organisatie onderling met elkaar samengewerkt hebben of bekend waren met de andere deelnemers aan de organisatie en hun bezigheden voor die organisatie. [5] Ten slotte hebben duurzaamheid en gestructureerdheid betrekking op het bestanddeel 'organisatie' en niet op 'deelneming', zodat ook een relatief korte bijdrage aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband strafbaar kan zijn.
Om van deelname aan een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en de betrokkene (ten minste) de wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door het samenwerkingsverband waar hij deel van uitmaakt. Niet vereist is dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Anderzijds moet de deelnemer wel een aandeel hebben in, dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 20 augustus 2019 zijn, na aangifte van [benadeelde 5] [6] dat hij werd afgedreigd via Snapchat nadat hij een naaktfoto naar een account met een vrouwennaam had gestuurd, de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. [7]
Hierop is het onderzoek Padhuis gestart. Er zijn 18 personen als verdachte aangemerkt, onder wie de [verdachte] . De mobiele telefoons van de verdachten zijn uitgelezen. Daaruit is gebleken dat er onderlinge chatgesprekken hebben plaatsgevonden tussen 26 januari 2019 en 22 november 2019 waarin veelvuldig werd gesproken over afdreigingen/oplichtingen. Ook zijn (screenshots van) chats met slachtoffers teruggevonden in de in beslag genomen telefoons en is de informatie op de bankrekeningnummers van verdachten geanalyseerd. [8]
Er zijn negenendertig slachtoffers geïdentificeerd. Negenentwintig van hen hebben aangifte gedaan. [9]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat steeds op min of meer dezelfde manier te werk werd gegaan. Een mogelijk slachtoffer (door de verdachten ook wel aangeduid als ‘clannies’) werd op internet of via sociale media met gebruikmaking van nepaccounts tegen betaling een afspraak of (naakt)foto’s aangeboden. Uit verklaringen van meerdere verdachten is duidelijk geworden dat dit bekend stond als ‘schetsen’. Na betaling bleef de afspraak of het beeldmateriaal uit. Het slachtoffer werd na betaling onder druk gezet om meer te betalen onder dreiging van openbaarmaking van de contacten tussen het slachtoffer en het betreffende account. Ook werd slachtoffers gevraagd een naaktfoto van zichzelf te sturen. Wanneer slachtoffers aan dat verzoek voldeden, werd vervolgens gedreigd de foto te verspreiden onder familie en vrienden, tenzij er zou worden betaald. (Soms bleef het overigens niet bij dreiging). Om de bedreigingen kracht bij te zetten, werden slachtoffers vaak benaderd op verschillende van hun sociale media. De slachtoffers ontvingen, om de gevraagde betalingen te kunnen verrichten, vaak opeenvolgende betaalverzoeken, al dan niet via ‘Tikkie’, vanaf rekeningen van een of meer personen. Het geld dat met deze praktijken werd verkregen, werd over verschillende rekeningen verspreid en vervolgens contant opgenomen of doorgeboekt.
Over bovenstaande feiten en omstandigheden is door de verdediging geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat de handelingen die gepaard gingen met de hierboven beschreven werkwijze een behoorlijke mate van samenwerking en coördinatie vereisten, te weten het maken en promoten van nepaccounts, het contact leggen met en informatie verzamelen over potentiële slachtoffers, het sturen en ontvangen van foto’s, het sturen van betaalverzoeken vanaf verschillende bankrekeningen waarbij vaak gebruik werd gemaakt van dezelfde codes/afkortingen, en het opnemen van (grote) contante bedragen na al dan niet losse overboekingen. Uit de werkwijze blijkt ook van een zekere rolverdeling binnen de organisatie als afdreiger/oplichter en geldezel/bank, welke rollen de diverse leden afwisselend vervulden. Samen met de onderlinge verbanden tussen de incidenten en de verdachten, duidt dit alles naar het oordeel van de rechtbank op een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. De organisatie legde een duidelijke stelselmatigheid aan de dag gelet op de organisatiegraad van het handelen en het grote aantal slachtoffers.
Tussenconclusie criminele organisatie
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat er sprake is geweest van een criminele organisatie, waarvan het oogmerk was het plegen van afdreiging, oplichting en gewoontewitwassen.
Niet gebleken is van een oogmerk tot het wederrechtelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens als bedoeld in artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht. Immers, niet is gebleken dat de door de verdachten gebruikte persoonsgegevens van bestaande personen zijn. Evenmin valt uit de bewijsmiddelen af te leiden dat de verdachte in België aan deze organisatie heeft deelgenomen.
De in de tenlastelegging genoemde personen maken naar het oordeel van de rechtbank alle deel uit van deze criminele organisatie. Zij zijn daaraan ook schuldig bevonden in de vonnissen van deze rechtbank van gelijke datum als het onderhavige vonnis. Uitzondering daarop vormt [veroordeelde] , die daarvoor is veroordeeld bij vonnis van 6 januari 2021 (ECLI:NL:RBDH:2021:28), welk vonnis inmiddels onherroepelijk is geworden.
Betrokkenheid van de verdachte
De verdachte heeft zich ter zitting, bij de politie en bij de rechter-commissaris veelal op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft verklaard dat hij zijn bankrekening beschikbaar heeft gesteld aan iemand anders en dat hij zijn pinpas heeft laten gebruiken door mensen. [10] Hij heeft verklaard een aandeel te hebben gehad, maar geen groot aandeel. Daarnaast heeft de verdachte bevestigd de gebruiker te zijn van het [telefoonnummer] . [11]
Onderzoek bankrekening
In het onderzoek Padhuis is één bankrekening naar voren gekomen op naam van de verdachte, te weten [rekeningnummer 1] [12]
Uit de financiële historische verkeersgegevens [13] (opgevraagd in de periode van 1 januari 2019 en 9 september 2019) van deze bankrekening blijkt dat op 14 en 15 maart 2019 via ‘Tikkie’ vijftien keer een bedrag is overgeboekt vanaf het rekeningnummer [rekeningnummer 2] op naam van [benadeelde 6] . De bedragen die werden overgemaakt variëren tussen 10 en 100 euro. In totaal is 600 euro overgemaakt. Bij de overboekingen is gebruik gemaakt van de omschrijving 'Xx' en 'Xxx'. [benadeelde 6] komt uit de telefoon van [medeverdachte 1] naar voren als slachtoffer.
Vervolgens is gekeken naar andere bedragen overgemaakt via ‘Tikkie’ en met opvallende omschrijvingen. Het totaalbedrag dat er middels deze betaalverzoeken op de bankrekening van [verdachte] is binnen gekomen is 7022 euro. Deze overboekingen zijn gedaan in 282 verschillende transacties in de periode van 8 maart 2019 en 3 mei 2019. De hoogte van de bedragen die overgeschreven worden varieert tussen de 1 en 600 euro. De omschrijvingen die bij deze transacties veel terug komen zijn 'Xx', 'Xxx', 'Dvd', 'Card', 'Verwijderkosten', 'Stout' en 'Lunch'.
Onderzoek telefoongegevens van de verdachten
Op de telefoon van [medeverdachte 2] zijn de volgende chats met de verdachte aangetroffen. [14]
[verdachte] stuurt een screenshot van een ’tikkie’ betaling, voldaan door [naam 2] , van 40 euro met omschrijving Xx. Het bedrag wordt uitbetaald op [rekeningnummer 3] . Dit rekeningnummer staat op naam van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft aangegeven dat hij niet wist dat het van [verdachte] was. [medeverdachte 2] heeft het 'opgespaced'.
[medeverdachte 2] stuurt meerdere ING betaalverzoeken naar [verdachte] . De bedragen zijn onbekend.
[medeverdachte 2] vraagt aan [verdachte] of hij ABN of ING heeft. [verdachte] zegt dat [naam 3] het gaat regelen via de betaallink. Net als vorige keer.
Op 11 juli 2019 vraagt [verdachte] of [medeverdachte 2] een betaallink kan sturen van 140 euro, want hij heeft op [naam 4] zijn bank geschetst. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij de betaallink direct naar [naam 4] heeft gestuurd.
Op 9 augustus 2019 stuurt [medeverdachte 2] meerdere screenshots van een [naam 5] account genaamd
[naam 6] . Ook stuurt hij een screenshot van gematchte profielen en dat het stemlimiet van de dag is bereikt.
Op 21 augustus 2019 meldt [verdachte] dat hij vanaf die dag op de bank van [medeverdachte 2] schetst.
Op de telefoon van de verdachte zijn verder opvallend veel screenshots aangetroffen waarop te zien is dat er middels tikkie of normale overboekingen geld is overgemaakt door wel heel veel verschillende personen. [15]
Daarnaast zijn op de telefoon van de verdachte screenshots aangetroffen van diverse accounts waarbij gebruik gemaakt is van vrouwennamen. Onder andere: [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 1] ), [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] (snapchat), [naam 15] , [naam 16] , [naam 18] . [16]
Tot slot zijn op de telefoon van de verdachte meerdere advertenties aangetroffen waarop geadverteerd werd met seksueel getinte diensten. Hierbij is vaak de term ‘premium’ te zien. Ook zijn veel foto’s aangetroffen van geslachtsdelen van vrouwen, dan wel naakte of schaars geklede vrouwen en foto’s van mannelijke geslachtsdelen. [17]
Tot slot is gebleken dat het account [naam 1] gelinkt kan worden aan het IP-adres van de verdachte. [18] De naam [naam 19] duikt meerdere keren op in aangiftes. [19]
Tussenconclusie deelname verdachte
De rechtbank is op basis van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, de verdachte
de gebruiker was van en de beschikking had over een op zijn naam staande bankrekening die gebruikt is voor overschrijvingen die hebben plaatsgevonden als gevolg van oplichtingen en afdreigingen. Door zijn rekening ter beschikking te stellen heeft de verdachte de voor de uitvoering van de beoogde misdrijven noodzakelijke rol van geldezel vervuld.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verdachte ook zelf afdreigingen/oplichtingen heeft gepleegd. De rechtbank ziet hiervoor bewijs in het ‘eigendom’ van de verdachte van account [naam 19] en de gesprekken met [medeverdachte 2] .
Deze omstandigheden, alle in onderlinge samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de verdachte in zijn algemeenheid wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie tot het plegen van misdrijven, en dat hij met zijn handelingen - anders dan door de raadsman is betoogd - een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de verwezenlijking van dat door de criminele organisatie voorgestane oogmerk tot het plegen van afdreiging, oplichting en (gewoonte)witwassen.
ConclusieDe rechtbank stelt vast dat aldus is voldaan aan de gestelde vereisten voor het bestaan van een criminele organisatie en de betrokkenheid van de verdachte bij deze criminele organisatie. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit 1 (met uitzondering van de gedachtestreep: wederrechtelijk gebruik maken van identificerende persoonsgegevens) dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Dat de verdachte oprichter, leider en/of bestuurder is geweest van de criminele organisatie kan niet worden vastgesteld op grond van de inhoud van het dossier en van hetgeen ter zitting door de officier van justitie naar voren is gebracht. De verdachte zal van dit onderdeel dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2:gewoontewitwassen
Het ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal, met uitzondering van de plaatsbepaling ‘België’, zonder verdere bespreking bewezen worden verklaard en verder zal alleen nog een opgave van de wettige bewijsmiddelen met daarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden worden gegeven.
De bewijsmiddelen:
  • Het proces verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2019, PL1500-2019171781-4, p. 4555-4560;
  • Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, PL1500-2019233076,
Uit de voorhanden bewijsmiddelen kan niet het exacte bedrag, zoals in de tenlastelegging is genoemd, worden vastgesteld. Daarbij is van belang dat de verdachte heeft aangegeven dat een deel van de uitgaven geen samenhang heeft met de ten laste gelegde feiten, maar dat dat alledaagse uitgaven zijn geweest. De rechtbank vindt die verklaring - in aanmerking genomen dat er tussen een deel van de verdachten ook vriendschapsbanden bestonden en dat de verdachte ook enig regulier inkomen had - niet onaannemelijk
Feit 3
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij aangever [benadeelde 1] zou hebben afgedreigd voor €50,00 en/of €500,00.
De rechtbank stelt vast dat aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij €50,00 heeft overgemaakt als ‘garantie’ bij het maken van een afspraak met een meisje genaamd [naam 1] . De beschreven gebeurtenis kan volgens de rechtbank niet worden gekwalificeerd als hetgeen ten laste is gelegd, namelijk afdreiging. Niet is immers gebleken dat de aangever is bedreigd met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim. Dat de aangever zich onder druk gezet voelde om te betalen omdat hij bang was dat het meisje anders niet zou komen wordt door de aangever ook niet in verband gebracht met een dergelijke bedreiging door de verdachte en leidt daarmee niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van het bedrag van €500,00 (of een geldbedrag) is de rechtbank het volgende van oordeel. Aangever heeft een foto en filmpje met zijn geslachtsdeel gestuurd, hiervan zijn kopieën gemaakt. Vervolgens is tegen aangever gezegd dat hij €500,00 moest overmaken omdat de foto anders naar vrienden van de aangever zou worden gestuurd. De aangever heeft deze €500,00 echter niet over gemaakt. Er is dan ook geen sprake van een voltooide afdreiging, maar slechts van een poging afdreiging. Nu dit niet ten laste gelegd is dient de verdachte van de afdreiging te worden vrijgesproken.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank hetgeen onder feit 3 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 5
Aangever [benadeelde 3] heeft aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft op 10 oktober 2019 €375,00 betaald voor een ‘seksafspraak’, maar deze afspraak heeft nooit plaatsgevonden. Op de bankrekening van [medeverdachte 3] is te zien dat aangever [benadeelde 3] €377,50 heeft overgemaakt op 11 oktober 2019. Aangever heeft verteld dat hij contact heeft gehad met iemand die de naam [naam 1] gebruikte.
Op de telefoon van de verdachte is een screenshot aangetroffen waarop een notificatie te zien is van een betaalverzoek via Tikkie dat betaald was door [benadeelde 3] .
Bovenstaande feiten acht de rechtbank onvoldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat de verdachte zich in dit geval heeft voorgedaan als ‘ [naam 1] ’ en dat hij deze afspraak heeft gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Feit 6
De rechtbank ziet niet dat de verdachte, zoals de officier van justitie heeft betoogd, met het gebruik van de accountnaam [naam 1] wederrechtelijk de identificerende persoonsgegevens van [benadeelde 4] heeft gebruikt. De politie heeft in het landelijk systeem iemand met de naam [benadeelde 4] aangetroffen. De rechtbank ziet teveel verschillen tussen [naam 1] en [benadeelde 4] ziet daarnaast ook geen andere aanwijzingen dat de persoonsgegevens van [benadeelde 4] zijn gebruikt door de verdachte. De verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de voornoemde bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 oktober 2019 te Leiden, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen,te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] en [veroordeelde] en [medeverdachte 4] en meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- afdreiging (art. 318 sr) en
- oplichting (art. 326 sr) en
- ( een gewoonte maken van het plegen van) witwassen (art. 420bis jo. 420ter jo. 420quatr sr).
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 8 maart 2019 tot en met 3 mei 2019 te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig en/of enig eigen misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezenverklaarde feit levert op:
feit 1
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.De straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 130 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 22 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de jeugdreclassering en het hebben van een zinvolle dagbesteding bestaande uit werk dan wel een opleiding/werk-combinatie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit om, wanneer de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd als nog onvoldoende wordt gezien, slechts een voorwaardelijke straf op te leggen met jeugdreclasseringstoezicht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf voor de verdachte passend en geboden is, kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en naar de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van oplichting, afdreiging en gewoontewitwassen. Op sociale media is een groot aantal slachtoffers met gebruik van nepaccounts gelokt en vervolgens benaderd met - tegen betaling - het aanbod van een ontmoeting met een vrouw voor een seksdate of naaktfoto’s van een vrouw. De politie heeft 39 slachtoffers geïdentificeerd die ingegaan zijn op dit aanbod en/of een naaktfoto hebben gestuurd van zichzelf. Ontmoetingen zijn nooit gevolgd en beloofde foto’s werden niet gestuurd. Wel werd gedreigd de gevoerde conversatie en/of de door slachtoffers gestuurde foto’s van zichzelf openbaar te maken als de slachtoffers niet betaalden. De deelnemers aan de criminele organisatie hebben forse bedragen van de slachtoffers afhandig gemaakt. Het merendeel van de in het onderzoek geïdentificeerde slachtoffers was minderjarig ten tijde van de misdrijven. Veel van hen hebben tegenover de politie verklaard over vaak langdurige gevoelens van angst die de feiten bij hen teweeg hadden gebracht. De daders hebben de slachtoffers misleid en bedreigd en gevoelens van schaamte en angst maximaal uitgebuit om hen zoveel mogelijk geld afhandig te maken. Gebleken is dat slachtoffers uit schaamte en/of angst nauwelijks op eigen initiatief aangifte doen van dergelijke afdreigingen en oplichtingen. Dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zozeer gericht was op winstbejag ten koste van de slachtoffers rechtvaardigt op zichzelf al een forse straf.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de verdachte in belangrijke mate heeft deelgenomen aan de activiteiten van de organisatie. Hij heeft, zoals eerder vermeld, een rol gespeeld als witwasser en als afdreiger.
Gewoontewitwassen
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De met afdreiging en oplichting verkregen criminele gelden konden zich op die wijze vermengen met legale gelden. Daarmee vormt het witwassen van geld een bedreiging voor de legale economie en tast het de integriteit aan van het financiële en economische verkeer. Bovendien vergemakkelijkt en bevordert het daadwerkelijk ten gelde kunnen maken van de met afdreiging en oplichting verkregen opbrengsten het begaan van die misdrijven. De verdachte had hier geen oog voor, maar slechts voor het geld dat hij kon opstrijken.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 juni 2021. Dit rapport bevat – samengevat – het volgende.
De Raad heeft niet met de verdachte zelf gesproken, omdat hij dat niet wilde.
De verdachte volgt een entree-opleiding, maar zal dit schooljaar niet positief afsluiten. Hij is bijna niet aanwezig geweest op school, heeft helemaal geen stage-uren gemaakt en heeft gezegd dat hij niet bereid is om onbetaalde dagbesteding te gaan doen of werk dat hij niet leuk vindt.
Het is belangrijk dat de verdachte in een structuur terecht komt, van school of van een baan.
De verdachte zit nu al enkele maanden zonder enige structuur thuis. De kans op (wederom) afglijden is groot. Daarbij helpt het niet dat de verdachte geen eigen inkomsten heeft, geen empathie lijkt te hebben met de slachtoffers en benoemt dat het wel ‘makkelijk verdienen’ was.
Een aantal omstandigheden kan wellicht het gevoel van ‘wie maakt me wat’ bij de verdachte hebben gevoed. Zo heeft de verdachte het contact met de jeugdreclassering verbroken zonder dat daarop een reactie is gevolgd. Ook de negatieve terugmelding door de jeugdreclassering en de aanhouding van de verdachte toen hij – zonder rijbewijs en zonder toestemming - in de auto van zijn moeder reed, heeft daar wellicht aan bijgedragen.
Een grote onvoorwaardelijke werkstraf kan helpend zijn om hem in structuur te krijgen. Mocht het niet lukken om de verdachte in structuur (en daarmee in beweging) te krijgen, dan zou jeugddetentie daarbij kunnen helpen.
De Raad adviseert een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en daarbij, bij voldoende motivatie van de verdachte, een meldplicht en dagbesteding als bijzondere voorwaarden op te leggen. Mocht de rechtbank van mening zijn dat naast een periode van jeugddetentie er ook nog een onvoorwaardelijk strafdeel opgelegd dient te worden, dan adviseert de Raad om dit strafdeel op te leggen in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf.
Ter zitting heeft mevrouw M. van der Bom, vertegenwoordigster van de Raad, aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De Raad maakt zich zorgen over de verdachte. Er is hulp ingezet vanuit de jeugdreclassering maar dit is helaas mislukt. Daarbij is er op dit moment geen dagbesteding. De verdachte zegt dat hij wel wil, maar hij zal zich daar ook zèlf voor moeten inzetten. Een deels voorwaardelijke jeugddetentie is nodig om de jeugdreclassering door te zetten en om de verdachte een laatste kans te bieden. Daarnaast kan, als hier ruimte voor wordt gezien. een onvoorwaardelijke werkstraf worden opgelegd.
De Raad heeft tijdens de zitting ook, meer in het algemeen, betoogd dat het voor de schuldbeleving goed is dat de verdachten de slachtoffers terugbetalen, maar dat een hele hoge ontnemingsvordering, die zij onmogelijk kunnen betalen, juist een negatieve uitwerking heeft en pedagogisch zeer onwenselijk is.
Jeugdbescherming west Zuid-Holland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 juni 2021. Dit rapport bevat – samengevat – het volgende.
De jeugdreclassering ziet meerdere risico's rondom de verdachte waardoor hij uiteindelijk in de fout is gegaan. De verdachte is een jongen die zichzelf lijkt te overschatten. Hij is ervan overtuigd dat hij goed in staat is om zelfstandig goede keuzes te maken en zelfstandig zijn problemen op te lossen. Hij is er ook van overtuigd dat hij in staat is om zijn eigen gedrag in positieve zin te veranderen. De jeugdreclassering ziet echter dat de verdachte een te passieve houding aanneemt op het moment dat hij tegen problemen oploopt of dat hij het juist erger maakt, bijvoorbeeld in discussies. Soms gebeuren er dan dingen die hem niet bevallen of die hij niet gewenst had, zoals verwijdering van school. Hierdoor dreigt de verdachte zijn motivatie kwijt te raken en is hij nog meer geneigd om zich negatief op te stellen. Daarnaast ervaart de verdachte momenteel weinig negatieve consequenties op zijn gedrag. Ook dat kan zijn passieve houding versterken. De jeugdreclassering is van mening dat de verdachte kan profiteren van behandeling van het Palmhuis op dit punt.
Het toezicht van de verdachte is tweemaal retour gegaan, mede omdat hij niet naar het Palmhuis gaat voor behandeling. Hierdoor is het niet mogelijk geweest om te werken aan het voorkomen van recidive. Wel heeft de verdachte ervaren dat hij in problemen komt wanneer hij zich met strafbare zaken bezig houdt. Aangezien de verdachte hier wel last van heeft ervaren (meer dan van bijvoorbeeld geen dagbesteding hebben), lijkt het risico op recidive wel verminderd, zonder dat de behandeling van het Palmhuis van de grond gekomen is.
Ter zitting heeft de heer J.W. Vermeulen, van de Jeugdreclassering, aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De verdachte heeft in het begin van het jaar een periode hard zijn best gedaan om een nieuwe start te maken en weer met school te mogen beginnen. Hij kwam wekelijks langs, ging in gesprek met school en had contact met het Palmhuis. Onduidelijk is wat er toen is gebeurd. Sinds maart van dit jaar is er geen contact meer geweest met de verdachte, gaat hij niet meer naar school en niet meer naar het Palmhuis.
7.3.3
De straf
De rechtbank heeft in de Oriëntatiepunten en LOVS-afspraken JEUGD, zoals vastgelegd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), geen oriëntatiepunten aangetroffen voor strafmaat en modaliteit voor de bewezen verklaarde feiten. Zij heeft wel rekening gehouden met de aan de medeverdachten opgelegde straffen. De rechtbank houdt ook rekening met de (zeer) jonge leeftijd van de verdachte (15 jaar) ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf ook meegewogen dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Immers is de eerste handeling waaruit de verdachte kon afleiden dat er een strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld, 30 oktober 2019, de datum van inverzekeringstelling. Uitgaande van de termijn voor berechting van jeugdigen binnen 16 maanden, is (op de dag van de uitspraak) in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van 5 maanden.
Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat het - omvangrijke - opsporingsonderzoek naar deze ernstige verdenkingen al in januari 2020 was afgerond. De planning van de onderhavige zaak en het uitbrengen van de dagvaardingen, waarmee de berechting van start is gegaan, heeft echter pas plaatsgevonden in 2021. Er is geen sprake geweest van verdere bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak (de opsporing was immers al afgerond) dan wel de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het bij de behandeling van de zaken onnodig en lang heeft ontbroken aan de vereiste voortvarendheid. De rechtbank vindt dit mede vanuit pedagogisch oogpunt kwalijk, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte en de medeverdachten. Ook de vele slachtoffers die door deze ernstige feiten zijn geraakt hadden een spoediger afdoening verdiend.
Naast deze algemene uitgangspunten wil de rechtbank over de verdachte en zijn rol in deze feiten het volgende zeggen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten waarbij hij slachtoffers, vaak net zo jong als hij zelf, onder druk heeft gezet en bang heeft gemaakt en hen zodoende geld afhandig heeft gemaakt. De verdachte heeft zich daarbij in het geheel niet druk gemaakt over de gevoelens van angst en onzekerheid die hij heeft veroorzaakt. Hij heeft slechts op een gemakkelijke manier zonder zich daarvoor erg te hoeven inspannen, geld willen verdienen. De verdachte heeft ook na zijn aanhouding geen berouw getoond of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Evenmin heeft hij, na aanvankelijk wel te hebben meegewerkt, de kans aangenomen die hem door de jeugdreclassering in het kader van zijn schorsing werd geboden, om zijn eigen leven tenminste weer op de rit te krijgen en daaraan meer betekenis te geven dan thuis zitten zonder plan of perspectief en zich bezig te houden met criminele praktijken. De rechtbank zal de verdachte daarom een onvoorwaardelijke jeugddetentie op leggen. Gelet op de lange duur van de voorlopige hechtenis, de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de strafbare feiten en de straffen die de rechtbank aan de andere verdachten oplegt, zal zij het onvoorwaardelijke deel van de straf beperken tot de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte heeft op de zitting te kennen gegeven dat hij is gaan inzien dat hij de hulp van de jeugdreclassering nodig heeft en dat hij bereid is mee te gaan werken. De rechtbank wil de verdachte daarom de kans geven om met hulp van de jeugdreclassering een positieve draai aan zijn leven te geven en legt daartoe ook nog een (kort) voorwaardelijk strafdeel op met daaraan verbonden de door de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering geadviseerde voorwaarden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Beslag

8.1
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten 1 telefoontoestel Apple IPhone 6S en 1 telefoontoestel Apple IPhone 8S (roze/wit) zullen worden verbeurdverklaard.
8.2
het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het beslag.
8.3
beslissing
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen (de inhoud daarvan) van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank acht het zeer onwenselijk dat gegevens of beeldmateriaal van slachtoffers terug gaan naar de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 36d, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder 4 ten laste gelegde;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 110 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 108 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 2 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Jeugdbescherming west te Leiden te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, wanneer de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, onder behandeling zal stellen van het Palmhuis, dan wel een soortgelijke instelling;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen, dan wel een andere zinvolle dagbesteding zoals werk of stage zal hebben;
geeft opdracht aan de Stichting Jeugdbescherming west te Leiden tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
- 1 telefoontoestel Apple IPhone 6S;
- 1 telefoontoestel Apple IPhone 8S (roze/wit);
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 28 juli 2021.
Bijlage:
I. De tenlastelegging

Bijlage I: de tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 30 oktober 2019
te Leiden, althans in Nederland en/of België, als oprichter, leider en/of
bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 7] en/of [veroordeelde] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- afdreiging (art. 318 sr) en/of
- wederrechtelijk gebruik maken van identificerende persoonsgegevens (art. 231b sr) en/of
- oplichting (art. 326 sr) en/of
- ( een gewoonte maken van het plegen van) witwassen (art. 420bis jo. 420ter jo. 420quatr sr);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 maart 2019 tot en met 3 mei 2019 te Leiden, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (van in totaal circa 7.622,- EUR)
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden,dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig en/of enig eigen misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 16 tot en met 22 augustus 2019 te Leiden, althans Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 EUR en/of 500 EUR, in ieder geval een/of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 1] althans aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- een seksueel getint gesprek gevoerd via sociale media, te weten 'Snapchat', met die [benadeelde 1] terwijl hij, verdachte, zich voordeed als [naam 1] ' en/of [naam 1] ', en/of
- die [benadeelde 1] een/of meer naaktfoto's van een vrouw gestuurd, en/of
- die [benadeelde 1] gedwongen en/of opgedrongen en/of aangezet om, althans gevraagd om, een foto en/of video toe te sturen van (een) seksuele handeling(en) door die [benadeelde 1] , althans een naaktfoto van die [benadeelde 1] , en/of
- die [benadeelde 1] (een) dreigend(e) bericht(en) gestuurd inhoudende dat van de door [benadeelde 1] toegestuurde naaktfoto('s) en/of naaktvideo('s) kopieën zijn gemaakt ter verspreiding, en/of
- die [benadeelde 1] (een) screenshot(s) van sociale media accounts van zijn familie en/of vrienden van die [benadeelde 1] gestuurd en/of
- die [benadeelde 1] (een) dreigend(e) bericht(en) gestuurd inhoudende dat deze [benadeelde 1] 500 EUR, in ieder geval een geldbedrag, moest overmaken (middels Tikkie) anders word(t)(en) de door [benadeelde 1] toegestuurde naaktfoto('s) en/of naaktvideo('s) 'exposed', te weten getoond en/of verspreid, aan vrienden en/of familie van die [benadeelde 1] ;
art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks 3 september 2019 te Leiden, althans Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van
een geheim, [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een 380 EUR, in ieder geval een of meer geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 2] althans aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- een seksueel getint gesprek gevoerd via sociale media, te weten 'Tagged' en/of 'Snapchat', met deze [benadeelde 2] terwijl hij, verdachte, zich voordeed als ' [naam 1] ' en/of [naam 1] ', en/of
- die [benadeelde 2] gedwongen en/of opgedrongen en/of aangezet om, althans gevraagd om, een foto toe te sturen van (een) seksuele handeling(en) door die [benadeelde 2] , althans een naaktfoto van die [benadeelde 2] en/of
- die [benadeelde 2] (een) dreigend(e) bericht(en) gestuurd, te weten "Betalen anders stuur ik 'dickpic' door" en/of "Nog 2 minuten als je niet betaald alles wordt doorgestuurd" en/of "Heel Nederland gaat t zien en je hoofd", althans woorden van gelijke strekking, inhoudende dat deze [benadeelde 2] 380 EUR, in ieder geval een geldbedrag, moest overmaken (middels Tikkie) anders word(t) (en) de door [benadeelde 2] toegestuurde naaktfoto(‘s) ‘exposed’, te weten getoond en/of verspreid;
art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Leiden, althans Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse identiteit en/of valse hoedanigheid en/of een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten377,50 EUR, door via sociale media zich voor te doen als 'Lindy' en/of een afspraak te maken met die [benadeelde 3] voor een seksdate en vervolgens die [benadeelde 3] voor deze geplande seksdate 377,50 EUR te laten betalen (via Tikkie) en/of vervolgens niet voor deze seksdate op te komen dagen;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 augustus 2019 tot en met 11 oktober 2019 te Leiden, althans Nederland,opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten [benadeelde 4] heeft gebruikt door op Snapchat gebruik te maken van de gebruikersnaam [naam 1] " en/of zich voor te doen als [benadeelde 4] met het oogmerk om zijn/haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
art 231b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242.
2.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier Padhuis/DH6R019066, p. 1-9808 (zaaksdossier) en p. 1-317 (algemeen dossier, hierna: AD).
3.vgl. HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442 en HR 10 juli 2001, NJ 2001, 687.
4.vgl. HR 29 januari 1991, NJB 1991, 50.
5.vgl. HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8470 en HR 22 januari 2008, NJ 2008, 72.
6.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 5] , p. 27.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 76.
8.Proces-verbaal deelneming aan een criminele organisatie, p. 24-76 AD.
9.Processen-verbaal van bevindingen contacten slachtoffers en aangiften, p. 1-630.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 oktober 2019, p. 4561 ev. en proces-verbaal verhoor verdachte door de rechter-commissaris d.d. 1 november 2019.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 oktober 2019, p. 4561 ev.
12.Proces-verbaal van bevindingen DH6R019066-44, p. 4510-4512.
13.Proces-verbaal van bevindingen DH6R019066-44, p. 4510-4512.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2067 en p. 312-322 van het bijlagendossier.
15.Proces-verbaal van bevindingen, DH60R01906-125, p. 4535.
16.Proces-verbaal van bevindingen, DH60R01906-159, p. 4537-4538.
17.Proces-verbaal van bevindingen, DH60R01906-103, p. 4524 ev.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4539.
19.O.a. proces-verbaal van aangifte [benadeelde 1] , p. 420.