ECLI:NL:RBDHA:2021:8121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
C/09/614306 / FT RK 21/559 & C/09/614307 / FT RK 21/560 HO
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de afkoelingsperiode en klassenindeling in het kader van de WHOA

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 23 juli 2021, wordt het verzoek van een besloten vennootschap tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 van de Faillissementswet (Fw) en een verzoek ex artikel 378 Fw betreffende de klassenindeling en ongelijke behandeling van schuldeisers behandeld. De rechtbank heeft eerder op 2 april 2021 een afkoelingsperiode afgekondigd en op 30 juni 2021 heeft de verzoekster een verzoek ingediend tot verlenging van deze periode met twee maanden. De rechtbank oordeelt dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van een akkoord met haar schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster in een toestand verkeert waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij met het betalen van haar schulden niet zal kunnen voortgaan, en dat een verlenging van de afkoelingsperiode noodzakelijk is om de onderneming voort te zetten en een akkoord te kunnen realiseren.

Daarnaast heeft de rechtbank het aspectenverzoek van verzoekster beoordeeld, waarin zij vraagt om de indeling van de concurrente vordering van Rabobank in een afzonderlijke klasse. De rechtbank oordeelt dat de voorgestelde ongelijke behandeling van de concurrente vordering van Rabobank ten opzichte van andere concurrente schuldeisers gerechtvaardigd is, omdat Rabobank als huisbankier essentieel is voor de voortzetting van de onderneming en het realiseren van een akkoord. De rechtbank wijst het verzoek om deze beslissing bindend te verklaren voor alle betrokkenen af, maar bevestigt dat de indeling van de concurrente vordering van Rabobank in een afzonderlijke klasse voldoet aan de eisen van de wet. De beschikking eindigt met de beslissing om de afkoelingsperiode met twee maanden te verlengen en de indeling van de concurrente vordering van Rabobank te bevestigen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – meervoudige kamer
verzoek verlenging afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 Fw & verzoek ex artikel 378 Fw
rekestnummer: C/09/614306 / FT RK 21/559 & C/09/614307 / FT RK 21/560 HO
uitspraakdatum: 23 juli 2021 (bij vervroeging)
beschikking op het ingekomen verzoekschrift van 30 juni 2021, met bijlagen, in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
voorheen handelend onder de naam [naam B.V.] ,
mede handelend onder de namen [naam verzoekster 1] , [naam verzoekster 2] , [naam verzoekster 3] , [naam verzoekster 4] , [naam verzoekster 5] , [naam verzoekster 6] , [naam verzoekster 7] , [naam verzoekster 8] , [naam verzoekster 9] en [naam verzoekster 10] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. J. van den Dolder te Oud-Beijerland.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 2 maart 2021 een startverklaring ex artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd.
1.2.
Op 12 maart 2021 heeft verzoekster een verzoekschrift met producties ingediend strekkende tot het afkondigen van een afkoelingsperiode en opheffing van twee beslagen, zoals bedoeld in artikel 376 Fw.
1.3.
Bij beschikking van 2 april 2021 heeft de rechtbank een afkoelingsperiode afgekondigd voor de duur van drie maanden en één beslag opgeheven. Daarnaast heeft de rechtbank ambtshalve mr. K.C. Mensink , advocaat te Den Haag, aangewezen als observator.
1.4.
Op 30 juni 2021 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend waarbij wordt verzocht een verlenging van de afkoelingsperiode te gelasten (verlengingsverzoek) en een uitspraak te doen over aspecten die van belang zijn in het kader van het tot stand brengen van een akkoord (aspectenverzoek).
1.5.
Op 6 juli 2021 heeft de rechtbank een lijst met schuldeisers ontvangen wier belangen volgens verzoekster rechtstreeks worden geraakt door de verzochte beslissingen (hierna ook: ‘belanghebbenden’).
1.6.
Op 6 juli 2021 heeft de rechtbank de volgende belanghebbenden die volgens verzoekster rechtstreeks door de verzochte beslissingen worden geraakt in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 13 juli 2021 schriftelijk hun zienswijzen te geven op het aspectenverzoek:
- [belanghebbende 1] ;
- [belanghebbende 2] ;
- [belanghebbende 3] ;
- [belanghebbende 4] ;
- [belanghebbende 5] ;
- [belanghebbende 6] ;
- [belanghebbende 7] ;
- [belanghebbende 8] ;
- [belanghebbende 9] ;
- [belanghebbende 10] ;
- [belanghebbende 11] ;
- [belanghebbende 12] ;
- [belanghebbende 13] ;
- Belastingdienst.
1.7.
Op 6 en/of 7 juli 2021 heeft de rechtbank de volgende belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 13 juli 2021 schriftelijk hun zienswijzen te geven op beide verzoeken:
- [belanghebbende 14] ;
- [belanghebbende 15] ;
- [belanghebbende 16] ;
- Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank);
- mr. K.C. Mensink , observator.
1.8.
Op 7 juli 2021 heeft de rechtbank de volgende belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 13 juli 2021 hun schriftelijke zienswijzen te geven op het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode:
- [belanghebbende 17] .
1.9.
De rechtbank heeft binnen de gestelde termijn schriftelijke zienswijzen ontvangen van de volgende belanghebbenden:
- Belastingdienst;
- Rabobank;
- [belanghebbende 15] ;
- [belanghebbende 17] ;
- [belanghebbende 11] ;
- [belanghebbende 10] ;
- [belanghebbende 2] ;
- [belanghebbende 14] ;
- [belanghebbende 12] ;
- [belanghebbende 13] ;
- mr. K.C. Mensink , observator.
1.10.
De verzoeken zijn op 16 juli 2021 door middel van een videoverbinding in raadkamer behandeld. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- [belanghebbende 12] , indirect bestuurder van verzoekster;
- [belanghebbende 13] , indirect bestuurder van verzoekster;
- mr. J. van den Dolder, voornoemd;
- mr. K.C. Mensink , observator;
- mr. M.M. Dellebeke , kantoorgenoot van de observator.
1.11.
De rechtbank heeft ter zitting de uitspraak bepaald op 30 juli 2021 met aankondiging dat indien mogelijk de uitspraak bij vervroeging zal worden gedaan.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Verzoekster is voornemens de volgende klassenindeling te hanteren:
Klasse Vordering
1. Preferente schuldeisers; Rabobank € 84.319,-
2. Preferente schuldeiser; fiscus € 635.427,52
3. Leveranciers met eigendomsvoorbehoud € 275.949,-
4. Concurrente schuldeiser; Rabobank € 164.107,-
5. Concurrente schuldeisers – overig
(hierna: overige concurrente schuldeisers) € 482.019,-
6. Concurrente schuldeisers – gelieerde partijen € 376.146,-
7. Concurrente schuldeisers – aandeelhouders € 161.249,-
2.2.
Verzoekster is voornemens een akkoord aan te bieden waarbij:
a) Rabobank als huisbankier verzoekster zal blijven financieren. Zowel ten aanzien van de gesecureerde vordering (klasse 1) als de ongesecureerde concurrente vordering (klasse 4) ontvangt Rabobank volledige betaling met wijziging van rechten bestaande uit uitstel van aflossingen en kredietinperkingen tot 1 mei 2022.
b) Qredits een nieuwe/aanvullende financiering verstrekt van € 100.000,-.
c) Belastingdienst (klasse 2) een bedrag ineens zal ontvangen ter grootte van 28% van haar vordering.
d) De rechten van de leveranciers met eigendomsvoorbehoud (klasse 3) worden gewijzigd. Zij zullen 50% van hun vordering binnen 30 dagen na homologatie ontvangen en 50% in januari 2022.
e) De aandeelhouders in hun hoedanigheid als concurrente schuldeiser (klasse 7) hun vorderingen ad € 161.249,- volledig zullen kwijten jegens verzoekster.
f) De concurrente vorderingen aan gelieerde partijen ( indirect bestuurders in privé , [belanghebbende 18] en [belanghebbende 19] : klasse 6) volledig worden kwijtgescholden.
g) De overige concurrente schuldeisers (klasse 5) 14% van hun vordering zullen ontvangen.
2.3.
De in het verzoekschrift vermelde vordering van Rabobank bedraagt € 248.426,-. Zij heeft ter zekerheid van haar vordering pandrecht op de voorraad, inventaris (inclusief vervoersmiddelen) en vorderingen (‘primaire zekerheden’). Tevens is sprake een borgstelling van [X] in privé van tezamen € 100.000,-, een borgstelling van de Staat van € 41.350,- en hoofdelijke aansprakelijkheid van de beheersmaatschappijen van verzoekster (‘secundaire zekerheden’). Mede dankzij de secundaire zekerheden gaat Rabobank ervan uit dat haar vordering volledig verhaalbaar is.

3.De verzoeken en de zienswijze van belanghebbenden

3.1.
Verzoekster heeft bij verzoekschrift aanvankelijk verzocht:
A. het op de voet van artikel 376 lid 5 Fw verlengen van de afkoelingsperiode voor een additionele periode van twee maanden, en deze afkoelingsperiode bindend te verklaren voor alle betrokken belanghebbenden en de over de akkoordprocedure geïnformeerde derden die zich op goederen van verzoekster verhalen of tot opeising van goederen die zich in de macht van verzoekster bevinden.
B. het op de voet van artikel 378 Fw in het kader van de totstandkoming van het akkoord te beslissen over:
a. de juistheid van de voorgenomen klassenindeling;
b. de juistheid van het voorgenomen akkoord;
c. of het voorgenomen akkoord in beginsel in aanmerking zou kunnen komen voor homologatie;
d. of er sprake is van een afwijzingsgrond zoals genoemd in artikel 384 lid 4 sub b Fw;
en deze beslissing bindend te laten verklaren voor alle betrokken partijen.
3.2.
Mede gelet op hetgeen in het verzoekschrift is vermeld, heeft verzoekster ter terechtzitting het aspectenverzoek beperkt en verzoekt zij de rechtbank thans:
B. het op de voet van artikel 378 Fw in het kader van de totstandkoming van het akkoord te beslissen over:
a. de indeling van de concurrente vordering van Rabobank in een afzonderlijke klasse en
b. de vraag of aangaande de voorgestane ongelijke behandeling van de klasse met de concurrente vordering van Rabobank (klasse 4) ten opzichte van de klasse met overige concurrente schuldeisers (klasse 5) sprake is van een afwijzingsgrond als bedoeld in artikel van 384 lid 4 sub b Fw die in de weg staat aan homologatie van het akkoord.
3.3.
Ter onderbouwing van haar verzoeken heeft verzoekster onder meer het volgende naar voren gebracht.
3.4.
Verzoekster heeft geconstateerd dat zij verkeert in een toestand waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij met het betalen van haar schulden niet zal kunnen voortgaan. Om die reden heeft ze op 2 maart 2021 een startverklaring ingediend en is zij begonnen met het voorbereiden van een akkoord om aan (een deel van) haar schuldeisers en aandeelhouders aan te bieden. Bij aanvang van de voorbereiding van het akkoord was verzoekster in de veronderstelling dat zij binnen twee maanden een akkoord zou kunnen aanbieden en dat homologatie van het akkoord binnen drie maanden zou kunnen plaatsvinden.
3.5.
Verzoekster verzoekt verlenging van de afkoelingsperiode met twee maanden, omdat zij meer tijd nodig heeft om een akkoord te kunnen aanbieden en zij gegronde vrees heeft dat enkele schuldeisers (verdere) verhaalsacties zullen nemen. Dit zal een akkoord onmogelijk maken en een faillissement is dan onvermijdelijk. Een verlenging van de afkoelingsperiode is daardoor in het belang van de gezamenlijke schuldeisers. Er wordt nog steeds voldaan aan de voorwaarden voor het afkondigen van een afkoelingsperiode. Een verlenging van de afkoelingsperiode is noodzakelijk om de onderneming tijdens de voorbereiding van het akkoord te kunnen blijven voortzetten. Diverse schuldeisers hebben hun vordering ter incasso uit handen gegeven aan een incassokantoor en zij voeren de druk wekelijks op. Ook is er een faillissementsverzoek aanhangig en vermoedt verzoekster dat meer schuldeisers een faillissementsaanvraag zullen indienen dan wel verhaal zullen nemen.
3.6.
Verzoekster heeft belangrijke voortgang geboekt in de totstandkoming van het akkoord. Zo is in samenwerking met BDO op 16 juni 2021 een conceptrapport met daarin het ‘turnaroundplan’ en de berekening van de reorganisatiewaarde opgesteld. Daarnaast is op 25 mei 2021 een rapport met daarin een berekening van de liquidatiewaarde opgeleverd door een extern adviseur. Met deze (concept)rapporten is verzoekster in gesprek getreden met de belangrijkste belanghebbenden, zoals haar huisbankier, Belastingdienst en haar twee grootste financiers. De uitkomsten van deze gesprekken zijn positief. De overige leveranciers zijn geïnformeerd over het voorgenomen herstructureringsplan, het akkoord, de afkoelingsperiode en de communicatie dienaangaande. Verder is verzoekster met potentiële externe financiers in gesprek, waarbij de (concept)rapporten ook als uitgangspunt worden gebruikt. Tot op heden hebben deze gesprekken niets opgeleverd. Verzoekster heeft verder een digitale omgeving gecreëerd waarop alle belanghebbenden kunnen inloggen. Via deze digitale omgeving wordt informatie met de belanghebbenden gedeeld, kunnen zij de voortgang van het akkoord volgen en uiteindelijk ook stemmen.
3.7.
Uit de door BDO opgestelde liquiditeitsprognose blijkt dat verzoekster tot en met week 36 aan haar lopende verplichtingen kan voldoen. De gezamenlijke schuldeisers worden door een verlenging van de afkoelingsperiode niet in hun belangen geschaad, omdat de verwachte reorganisatiewaarde alleen onder de gezamenlijke schuldeisers kan worden verdeeld in het geval verzoekster haar bedrijf kan voortzetten en er een akkoord tot stand komt. Met een akkoord zal voor de schuldeisers een beter resultaat worden behaald dan in geval van een faillissement.
3.8.
In de voorgestane klassenindeling worden de concurrente schuldeisers onderverdeeld in subklassen, waardoor het voor de subklasse van aandeelhouders en de subklasse van gelieerde partijen mogelijk is om in te stemmen met een uitkering van € 0,-. De andere concurrente schuldeisers worden niet in hun belangen geschaad door deze extra onderverdeling, omdat zij daardoor meer zullen ontvangen in het akkoord. De aandeelhouders zullen buiten het akkoord blijven. De aandeelhouders zullen borg staan jegens de nieuwe financiering van Qredits. De borgstellingen van de aandeelhouders in privé jegens Rabobank blijven gehandhaafd. Daarnaast hebben de aandeelhouders als schuldeisers ervoor gekozen om ten aanzien van hun concurrente vorderingen op verzoekster kwijting te verlenen. De vordering van Rabobank wordt in twee aparte klassen ingedeeld. Het gesecureerde deel (primaire zekerheden) in een preferente klasse en het ongesecureerde deel in een concurrente klasse. Verzoekster vermeldt in het verzoekschrift dat de waarde van de primaire zekerheden € 84.319,- bedraagt.
3.9.
Het behouden van Rabobank als huisbankier is essentieel om de onderneming te kunnen blijven voortzetten en voor het welslagen van de akkoordprocedure. Verzoekster heeft daarom een scenario opgesteld waarin Rabobank aanblijft als huisbankier en een scenario waarin zij Rabobank moet uitkopen. In het tweede scenario zal Rabobank ook haar secundaire zekerheden uitwinnen, waardoor de aandeelhouders van verzoekster en de gelieerde partijen niet langer bereid zullen zijn tot volledige kwijting van hun vorderingen. Dit betekent dat in dat geval ook zij aanspraak zullen maken op een uitkering.
3.10.
Door Rabobank geheel of voor haar niet door pandrechten gedekte (concurrente) vordering in een afzonderlijke klasse in te delen, is er sprake van ongelijke benadeling van concurrente crediteuren. Verzoekster stelt dat voor deze afwijking een redelijke grond bestaat waardoor afwijking van de Absolute Priority Rule gerechtvaardigd is.
3.11.
[X] hebben de rechtbank te kennen gegeven de inhoud van het verzoek-schrift te ondersteunen. [belanghebbende 10] en [belanghebbende 11] refereren zich aan het oordeel van de rechtbank. [belanghebbende 15] heeft in haar zienswijze aangegeven dat zij instemt met de voorgenomen klassenindeling en dat zij in beginsel positief staat tegenover het voorgenomen akkoord, mits haar vordering voor het volledige bedrag wordt meegenomen. De Belastingdienst, Rabobank, [belanghebbende 2] en [belanghebbende 17] hebben te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen verlenging van de afkoelingsperiode. Wat betreft de juistheid van de klassenindeling refereert Rabobank zich aan het oordeel van de rechtbank. De observator ondersteunt het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode en acht redelijk grond aanwezig voor de ongelijke behandeling van crediteuren in de voorgestelde klassenindeling. De observator plaatst hierbij wel enige kanttekeningen.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1.
De rechtbank Den Haag heeft zich bij de eerdere beschikking van 2 april 2021 in onderhavige WHOA-procedure relatief bevoegd verklaard, dus de rechtbank is ook bevoegd om kennis te nemen van voorliggend verzoekschrift op grond van artikel 369 lid 8 Fw.
4.2.
Het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode is op 30 juni 2021 bij de rechtbank ingediend, derhalve voordat de initiële afkoelingsperiode is verstreken. Verzoekster kan dan ook worden ontvangen in haar verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode.
Verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode
4.3.
Gezien de stellingen van verzoekster en hetgeen de observator naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank ervan uit dat de feiten en omstandigheden die aan de beslissing tot afkondiging van de afkoelingsperiode ten grondslag hebben gelegen (beschikking d.d. 2 april 2021) zich nog steeds voordoen.
4.4.
Ingevolge artikel 376 lid 5 Fw dient de rechtbank voorts te beoordelen of verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord. De rechtbank stelt vast dat dit het geval is. Ook de observator onderschrijft dat er de nodige vooruitgang is geboekt. Zo heeft verzoekster in beginsel overeenstemming met de Belastingdienst bereikt. De gesprekken met Rabobank, de belangrijkste leveranciers en de nieuwe financier Qredits zijn in een vergevorderd stadium. Verder is een Workflow-systeem opgezet waarmee met de schuldeisers wordt gecommuniceerd. Dit platform zal ook worden gebruikt om de schuldeisers te laten stemmen zodra het akkoord wordt voorgelegd. Ook heeft verzoekster in de afgelopen maanden in samenwerking met haar adviseurs rapportages laten opstellen met daarin onder meer berekeningen van de reorganisatie- en liquidatiewaarde(s). De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan het criterium van artikel 376 lid 5 Fw is voldaan.
4.5.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de afkoelingsperiode met de verzochte twee maanden te verlengen. Uit de door BDO opgestelde liquiditeitsprognoses volgt dat verzoekster in ieder geval tot en met week 36 (6 tot en met 12 september) van dit jaar aan haar lopende verplichtingen kan voldoen. Er zijn geen schuldeisers die in hun zienswijze hebben aangegeven tegen een verlenging van de afkoelingsperiode te zijn.
Aspectenverzoek – de klassenindeling
4.6.
Verzoekster verzoekt een beslissing over de indeling van de concurrente vordering van Rabobank in een afzonderlijke klasse.
4.7.
In een akkoord moeten schuldeisers en aandeelhouders in verschillende klassen worden
ingedeeld, als de rechten die zij bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement hebben of de rechten die zij op basis van het akkoord aangeboden krijgen zodanig verschillend zijn dat van een vergelijkbare positie geen sprake is. Hierbij moeten in ieder geval schuldeisers of aandeelhouders die een verschillende rang hebben bij het verhaal op het vermogen van de schuldenaar in verschillende klassen worden ingedeeld. Het is mogelijk om een categorie van schuldeisers die op basis van hun rang in eenzelfde klasse kunnen worden ingedeeld, onder te verdelen in verschillende klassen. Hier wordt door verzoekster met de voorgenomen klassenindeling voor gekozen, nu verzoekster voornemens is Rabobank voor wat betreft haar concurrente vordering (klasse 4) en de overige concurrente schuldeisers (klasse 5) in een aparte klasse onder te brengen teneinde deze een verschillend voorstel te doen.
Aspectenverzoek – artikel 384 lid 4 sub b Fw
4.8.
Verzoekster is voornemens een akkoord aan te bieden waarbij de rechten van Rabobank worden gewijzigd (uitstel van aflossingen en kredietinperkingen tot 1 mei 2022), maar waarbij deze schuldeiser volledige betaling ontvangt van zowel haar preferente vorderingen (klasse 1) als concurrente vorderingen (klasse 4). In dit voorgenomen akkoord zullen de overige concurrente schuldeisers (klasse 5) betaling van 14% van hun vordering ontvangen. Verzoekster verzoekt een beslissing ten aanzien van de vraag of bij de voorgestane ongelijke behandeling van de klasse met de concurrente vordering van Rabobank (klasse 4) ten opzichte van de klasse met overige concurrente schuldeisers (klasse 5) sprake is van een afwijzingsgrond als bedoeld in artikel van 384 lid 4 sub b Fw die in de weg staat aan homologatie van het akkoord.
4.9.
Verzoekster gaat er in het verzoekschrift van uit dat de vordering van Rabobank
€ 248.426,- bedraagt en dat haar vordering tot een bedrag van € 84.319,- door middel van pandrechten is gesecureerd. Dit gesecureerde deel houdt voor een bedrag van
€ 24.051,- verband met het pandrecht van Rabobank op de voorraad van verzoekster. Die voorraad, met een inkoopwaarde per 25 februari 2021 van € 645.784,61,-, is getaxeerd op een onderhandse verkoopwaarde van € 300.000,-. Hiervan deelt verzoekster € 275.969,- toe aan leveranciers met een eigendomsvoorbehoud (klasse 3) en het overige aan de Rabobank als pandhouder.
4.10.
Naar aanleiding van kanttekeningen die de observator heeft geplaatst, heeft verzoekster tijdens de behandeling van de verzoeken haar standpunt op dit punt bijgesteld. Zij neemt ten aanzien van de voorraad de inkoopwaarde van € 645.784,61,- tot uitgangs-punt en zij gaat ervan uit dat honorering van de eigendomsvoorbehouden leidt tot creditering van € 275.969,-. Daarmee neemt de voorraad (inkoopwaarde) af naar
€ 369.815,61. Gezien de beschikbare taxaties waarbij onderhandse verkoopwaarde van de voorraad is vastgesteld op 47% van de inkoopwaarde, gaat verzoekster ervan uit dat een bedrag van € 173.813,34 is aan te merken als gesecureerd ten behoeve van Rabobank. Indien tevens de pandrechten op de inventaris en het wagenpark in aanmerking worden genomen, bedraagt het gesecureerde deel van de vordering van de Rabobank circa € 224.000,- en het ongesecureerde (concurrente) deel circa € 24.000,-. In het door verzoekster voorgestane akkoord ontvangt Rabobank volledige betaling met wijziging van rechten, zowel voor wat betreft het gesecureerde deel van haar vordering als de concurrente vordering.
4.11.
Verzoekster onderkent dat hiermee Rabobank als concurrente schuldeiser (klasse 4) en de overige concurrente schuldeisers (klasse 5 die onder het voorgestane akkoord 14% ontvangt) ongelijk worden behandeld. Zij meent dat daar een redelijke grond voor is en dat de minder bedeelde overige concurrente schuldeisers (klasse 5) niet in hun belangen worden geschaad. In dat verband stelt verzoekster dat behoud van Rabobank als huisbankier essentieel is om de onderneming te kunnen voortzetten. Hierdoor wordt een akkoord mogelijk gemaakt en kunnen de overige concurrente schuldeisers betaling van 14% van hun vordering ontvangen. Rabobank levert voor het behoud van haar rechten een marktconforme tegenprestatie in de vorm van verschaffing van krediet. Door uitstel van aflossingen en kredietinperkingen krijgt verzoekster de beschikking over de volledige kredietfaciliteit tegen een marktconforme rente. Bovendien duldt Rabobank een nieuwe financier naast zich. Door het aanblijven van Rabobank als huisbankier kan verzoekster in het kader van een akkoord meer dan de reorganisatiewaarde uitkeren. Bij het aanblijven van Rabobank als huisbankier, zijn klasse 6 (€ 376.146,- in totaal) en klasse 7 (€ 161.249,-) bereid ten aanzien van hun vorderingen kwijting te verlenen. In verband met hoofdelijke aansprakelijkheden en verstrekte borgstellingen zal dit niet het geval zijn wanneer Rabobank moet worden uitgekocht. Indien Rabobank niet als financier aanblijft, moet met Rabobank worden afgerekend. Het is verzoekster niet gelukt om een financiering te verkrijgen die dat mogelijk maakt. Zonder Rabobank als huisbankier zal geen akkoord kunnen worden gerealiseerd, aldus verzoekster.
4.12.
De rechtbank benadrukt dat bij de beslissing op dit aspectenverzoek de hiervoor door verzoekster gestelde omstandigheden tot uitgangspunt worden genomen. Gezien die omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een redelijke grond voor de keuze om een onderscheid te maken tussen de concurrente vordering van Rabobank (klasse 4) en de overige concurrente schuldeisers (klasse 5) en is aannemelijk dat die schuldeisers daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Niet is gebleken dat in een alternatief scenario waarbij Rabobank wordt uitgekocht, de overige concurrente schuldeisers een hogere uitkering tegemoet kunnen zien. In het door verzoekster gegeven rekenvoorbeeld zullen de overige concurrente schuldeisers in het scenario ‘Rabobank blijft zitten’ een gelijk uitkeringspercentage ontvangen als in het scenario ‘uitkoop Rabobank’. Bovendien lijkt een dergelijke alternatief scenario financieel niet haalbaar, nu het verzoekster tot op heden niet is gelukt een financier te vinden die bereid is de financiering over te nemen onder voorwaarden die zowel voor verzoekster als de schuldeisers tot een beter financieel resultaat kunnen leiden. Bij deze stand van zaken is voor het realiseren van een akkoord de medewerking van Rabobank noodzakelijk. Niet is gebleken dat Rabobank bereid is die medewerking te verlenen tegen financieel meer coulante voorwaarden dan vermeld in het voorgestane akkoord. De rechtbank gaat er dus van uit dat verzoekster voor het realiseren van het voorgestane akkoord van Rabobank afhankelijk is, aldus dat zonder Rabobank geen akkoord kan worden gerealiseerd, dat zonder een akkoord het faillissement van verzoekster onafwendbaar is en dat in een faillissement de overige concurrente schuldeisers geen uitkering op hun vordering zullen ontvangen.
4.13.
Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank het aspectenverzoek aldus zal toewijzen dat zij gezien de gestelde omstandigheden zal beslissen dat de indeling van de concurrente vordering van Rabobank in een afzonderlijke klasse voldoet aan de eisen van artikel 374 Fw en dat voor de voorgestane ongelijke behandeling van de klasse met de concurrente vordering van Rabobank (klasse 4) ten opzichte van de overige concurrente schuldeisers (klasse 5) een redelijke grond bestaat en de overige concurrente schuldeisers (klasse 5) daardoor niet in hun belang worden geschaad.
4.14.
Het in dit verband gedane verzoek om deze beslissing bindend te verklaren voor alle betrokkenen, zal worden afgewezen. Artikel 378 lid 9 Fw bepaalt voor wie deze beslissing bindend is.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst toe het verzoek ex artikel 376 lid 5 Fw en verlengt de bij beschikking van 2 april 2021 afgekondigde afkoelingsperiode met een termijn van twee maanden, vanaf 2 juli 2021;
- bepaalt dat de indeling van de concurrente vordering van Rabobank in een afzonderlijke klasse voldoet aan de eisen van artikel 374 Fw en dat voor de voorgestane ongelijke behandeling van de klasse met de concurrente vordering van Rabobank (klasse 4) ten opzichte van de klasse met overige concurrente schuldeisers (klasse 5) een redelijke grond bestaat en de overige concurrente schuldeisers (klasse 5) daardoor niet in hun belang worden geschaad;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beslissing is gegeven door mr. R. Cats, voorzitter, mr. M.D.E. Leppens en mr. C.A.M. de Bruijn, rechters, en is in aanwezigheid van mr. M.J.P. Vink, griffier, in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 23 juli 2021.