Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
2.De feiten
(hierna: overige concurrente schuldeisers) € 482.019,-
Rechtbank Den Haag
In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 23 juli 2021, wordt het verzoek van een besloten vennootschap tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 van de Faillissementswet (Fw) en een verzoek ex artikel 378 Fw betreffende de klassenindeling en ongelijke behandeling van schuldeisers behandeld. De rechtbank heeft eerder op 2 april 2021 een afkoelingsperiode afgekondigd en op 30 juni 2021 heeft de verzoekster een verzoek ingediend tot verlenging van deze periode met twee maanden. De rechtbank oordeelt dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van een akkoord met haar schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster in een toestand verkeert waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij met het betalen van haar schulden niet zal kunnen voortgaan, en dat een verlenging van de afkoelingsperiode noodzakelijk is om de onderneming voort te zetten en een akkoord te kunnen realiseren.
Daarnaast heeft de rechtbank het aspectenverzoek van verzoekster beoordeeld, waarin zij vraagt om de indeling van de concurrente vordering van Rabobank in een afzonderlijke klasse. De rechtbank oordeelt dat de voorgestelde ongelijke behandeling van de concurrente vordering van Rabobank ten opzichte van andere concurrente schuldeisers gerechtvaardigd is, omdat Rabobank als huisbankier essentieel is voor de voortzetting van de onderneming en het realiseren van een akkoord. De rechtbank wijst het verzoek om deze beslissing bindend te verklaren voor alle betrokkenen af, maar bevestigt dat de indeling van de concurrente vordering van Rabobank in een afzonderlijke klasse voldoet aan de eisen van de wet. De beschikking eindigt met de beslissing om de afkoelingsperiode met twee maanden te verlengen en de indeling van de concurrente vordering van Rabobank te bevestigen.