ECLI:NL:RBDHA:2021:8120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen bestuurlijke boete en terugbetalingsverplichting inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een persoon die inburgeringsplichtig is, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser had een bestuurlijke boete van € 150,00 opgelegd gekregen omdat hij niet tijdig had voldaan aan zijn inburgeringsplicht. Daarnaast was hem opgedragen een lening van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) terug te betalen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 9 juni 2021, die via videoverbinding plaatsvond, voerde eiser aan dat de rechtsmiddelenverwijzing in het primaire besluit gebrekkig was en niet voldeed aan de eisen van artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij en zijn derde niet goed begrepen hadden dat het primaire besluit de basis vormde voor het indienen van bezwaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rechtsmiddelenclausule in het besluit voldoende duidelijk was en dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn bezwaar.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek in de besluitvorming van de minister. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de minister geen proceskosten aan eiser hoefde te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in bestuursrechtelijke besluiten en de verantwoordelijkheid van de betrokkenen om tijdig te reageren op dergelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Cuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 150,00 omdat eiser niet op tijd heeft voldaan aan de inburgeringsplicht. Ook heeft verweerder bepaald dat eiser de lening van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) moet terugbetalen. Verder is bij dit besluit aan eiser een nieuwe termijn geboden om alsnog in te burgeren.
Bij besluit van 14 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021 via een videoverbinding. Eiser heeft hieraan deelgenomen, bijgestaan door mr. Z. Eker, die waarnam voor eisers gemachtigde. Als tolk was aanwezig M. Hasanian. Namens verweerder was de gemachtigde aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft aan eiser een boete opgelegd omdat hij niet tijdig heeft voldaan aan de inburgeringsplicht en bepaald dat eiser het geld dat hij van de DUO heeft geleend terug moet betalen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is en eiser hiervoor geen goede reden heeft gegeven.
2. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser is het er niet mee eens dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Hij voert aan dat de rechtsmiddelenverwijzing in het primaire besluit gebrekkig is en niet conform artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarin is namelijk opgenomen: “Als u het er niet mee eens bent, moet u een brief schrijven.” Het was eiser en de derde die hij had ingeschakeld niet duidelijk dat hiermee het primaire besluit bedoeld werd. Omdat dit de reden is waarom hij te laat bezwaar heeft gemaakt, vindt hij dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daarnaast stelt eiser dat niet voldoende is gemotiveerd waarom zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft beslist.
4. Verweerder heeft op het beroep gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Partijen zijn het erover eens dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt. De vraag is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, zodat het bezwaar alsnog ontvankelijk is (artikel 6:11 van de Awb). De rechtbank is het niet eens met de stelling van eiser dat de rechtsmiddelenclausule onvoldoende duidelijk is. Het primaire besluit omvat slechts één pagina tekst, waarin een boete wordt opgelegd en waarin is bepaald dat eiser het geld dat hij heeft geleend terug moet betalen. Het is de rechtbank niet duidelijk waar de zinsnede “Als u het er niet mee eens bent, moet u een brief schrijven” volgens eiser anders betrekking op zou kunnen hebben, dan op tekst van het besluit zelf. Desgevraagd ter zitting heeft eiser dit ook niet kunnen verduidelijken. Artikel 3:45 van de Awb vereist enkel – voor zover hier van belang – dat bij de bekendmaking van het besluit melding wordt gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken. Aan deze eis is voldaan. Dat eiser een derde heeft mee laten kijken, die niet onderkend heeft dat hij binnen zes weken bezwaar moest maken, komt voor zijn rekening en risico.
6. Van een zorgvuldigheidsgebrek of een motiveringsgebrek in verweerders besluitvorming is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Verweerder hoeft aan eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.