ECLI:NL:RBDHA:2021:8059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AWB 21/8477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van mvv-eis en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd afgewezen. Eiseres, geboren in Burundi, had een aanvraag ingediend voor gezinshereniging, maar beschikte niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eerder ook aanvragen had gedaan die waren afgewezen, en dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Burundi of Angola uit te oefenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres was uitgevallen. Eiseres had niet aangetoond dat het gezin zich niet in Angola kon vestigen, en de rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn oordeel dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het EVRM. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/8477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 oktober 2020 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder zijn ter zitting ook verschenen de partner van eiseres en de jongste dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. da Silva.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Burundese nationaliteit te bezitten. Op 25 oktober 2019 heeft eiseres een derde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam2]’ ingediend. Bij besluit van 5 augustus 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Verweerder heeft eerder bij besluiten van 12 februari 2015 en 6 juli 2016 de aanvragen van eiseres om eenzelfde verblijfsvergunning afgewezen vanwege het ontbreken van een mvv [1] . Aan eiseres is een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Bij uitspraken van 5 september 2015 [2] en 7 oktober 2016 [3] van deze rechtbank en zittingsplaats zijn deze besluiten in rechte vast komen te staan. Daarbij is geoordeeld dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Burundi of Angola uit te oefenen.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres niet in het bezit is van een geldige mvv. Verweerder ziet geen aanleiding om op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) eiseres vrij te stellen van de mvv-eis. Weliswaar is sprake van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [4] tussen eiseres en haar gezin, maar er is geen sprake van inmenging nu eiseres het gezinsleven in Burundi of Angola kan uitoefenen.
4. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij al zeer lang in Nederland verblijft en dat haar kinderen allen in Nederland geboren zijn. Zij hebben geen enkele band met Burundi noch Angola en zij zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een rapportage overgelegd van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) van 1 februari 2017. Hierin staat dat de kinderen ([namen]) afhankelijk zijn van hun beide ouders. Vader en moeder zijn hechtingsfiguren en een scheiding van vader of moeder zal voor de kinderen een traumatische ervaring zijn en hun gevoel van veiligheid bedreigen. Het vertrek van het gehele gezin naar Burundi gaat gepaard met het risico op ontwikkelingsschade. Het belang van de kinderen is erbij gediend dat zij op kunnen groeien met hun beide ouders in het land waar zij geworteld zijn. De afwijzing van de aanvraag is daarom in strijd met artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv welke overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. [5] Beoordeeld moet worden of eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM [6] had moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
6. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dient er, ongeacht of sprake is van een positieve of negatieve verplichting, een “fair balance” te worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds bij de uitoefening van haar familie-of gezinsleven in Nederland en anderzijds het Nederlands algemeen belang bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De rechter dient te toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe hetgeen inhoudt dat de rechtbank enigszins terughoudend moet toetsen.
8. De rechtbank is – aldus toetsend - van oordeel dat verweerder niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij sterk in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat zij en haar gezin het familieleven hebben geïntensiveerd zonder dat eiseres in Nederland rechtmatig verblijf had. Eiseres heeft in het verleden meerdere aanvragen gedaan in Nederland welke aanvragen telkens zijn afgewezen Eiseres heeft geen gevolg gegeven aan de bij deze afwijzing opgelegde terugkeerbesluiten. In dit kader is verder van belang dat artikel 8 van het EVRM geen domiciliekeuze biedt. De rechtbank ziet in het gegeven dat sinds de laatste procedure er nog een kind is geboren en het overleggen van de rapportage van de RUG geen aanleiding voor een andere beoordeling. De enkele stelling dat het vertrek van het gezin naar Burundi het risico op ontwikkelingsschade met zich mee brengt maakt dit niet anders nu het rapport zich niet uitlaat over vestiging in Angola. Eiseres heeft dan ook niet met concrete stukken onderbouwd dat het gezin zich niet in Angola kan vestigen.
5. Gelet hierop heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat uitzetting van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft eiseres daarom terecht niet op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb vrijgesteld van het mvv-vereiste.
6. Aan de beroepsgrond van eiseres die ziet op het paspoortvereiste wordt niet toegekomen.
7. Verder heeft eiseres verzocht om opheffing van het aan haar opgelegde inreisverbod. Het inreisverbod wordt ambtshave opgeheven [7] indien eiseres voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning [8] in aanmerking komt. Ook in dit verband geldt echter onverkort dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning zodat het inreisverbod onverminderd van toepassing blijft.
8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat er sprake is van een schending van de hoorplicht. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op het hiervoor overwogene bestond er redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat het bezwaar van eiseres ongegrond was, waardoor verweerder van het horen van eiseres heeft kunnen afzien.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, op 21 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
6.artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000
7.Artikel 6.6 eerste lid Voorschrift Vreemdelingen 2000
8.Artikel 3.4, eerste lid Vb 2000.