In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over vreemdelingenbewaring. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, was op 2 november 2020 in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 6 april 2021 opgeheven, maar eiser handhaafde zijn verzoek om schadevergoeding, stellende dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was. De rechtbank heeft eerder uitspraken gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring, maar in deze procedure werd enkel de vraag van schadevergoeding behandeld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 2 maart 2021, de datum waarop het vooronderzoek in de laatste procedure was gesloten. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 3.600,- voor 36 dagen onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. Het verzoek van eiser om herziening van eerdere uitspraken werd afgewezen, omdat dit verzoek niet in deze procedure kon worden behandeld. De rechtbank benadrukte dat de rechtmatigheid van de bewaring tot 2 maart 2021 niet aan de orde kon worden gesteld in deze procedure.