ECLI:NL:RBDHA:2021:8049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
NL21.4957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij onrechtmatige vreemdelingenbewaring en herziening van eerdere uitspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over vreemdelingenbewaring. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, was op 2 november 2020 in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 6 april 2021 opgeheven, maar eiser handhaafde zijn verzoek om schadevergoeding, stellende dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was. De rechtbank heeft eerder uitspraken gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring, maar in deze procedure werd enkel de vraag van schadevergoeding behandeld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 2 maart 2021, de datum waarop het vooronderzoek in de laatste procedure was gesloten. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 3.600,- voor 36 dagen onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. Het verzoek van eiser om herziening van eerdere uitspraken werd afgewezen, omdat dit verzoek niet in deze procedure kon worden behandeld. De rechtbank benadrukte dat de rechtmatigheid van de bewaring tot 2 maart 2021 niet aan de orde kon worden gesteld in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4957
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A.N.H. van de Wal).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 november 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 6 april 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft het beroep gehandhaafd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij geboren is op [1985].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag
worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert primair aan dat het zicht op uitzetting sinds de oplegging van de maatregel van bewaring op 2 november 2020 ontbreekt en dat hij sinds die datum onrechtmatig in vreemdelingenbewaring heeft gezeten. Eiser verzoekt derhalve de eerdere uitspraken te herzien, te overwegen dat eisers bewaring vanaf een door de rechtbank te bepalen datum onrechtmatig is geweest en dat eiser vanaf die datum schadevergoeding dient te krijgen. In de beroepsprocedures tegen de oplegging van de maatregel en de voortduring daarvan heeft eiser steeds aangevoerd dat het zicht op uitzetting ontbreekt, maar de rechtbank kwam tot een ander oordeel. Deze uitspraken moeten volgens eiser worden herzien. Voor de onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:698) waarin is geoordeeld dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. In die zaak was de maatregel van bewaring op 18 november 2020 opgelegd en dateerde de aangevallen uitspraak van de rechtbank van 18 december 2020. Duidelijk is dat de ABRvS van oordeel is dat het zicht op uitzetting toen al ontbrak. In voorgaande beroepsprocedures, vanaf de inbewaringstelling van eiser (in NL20.19116 en NL20.21369) heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is. In de uitspraak van de ABRvS van 2 april 2021, die door eiser eerder is bijgevoegd, is overwogen dat er in ieder geval vanaf 7 december 2020 geen zicht op uitzetting naar Marokko is. Om onnodige procedures te voorkomen verzoekt eiser de rechtbank in het kader van de finale geschilbeslechting in onderhavige procedure uitspraak te doen over dit verzoek om herziening. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring vanaf 2 maart 2020, te weten de datum van het sluiten van het onderzoek in de laatste procedure (NL21.2741), onrechtmatig is. Meer subsidiair stelt eiser dat de maatregel van bewaring vanaf 2 april 2021, de datum van de uitspraak van de ABRvS, onrechtmatig is.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser recht heeft op schadevergoeding met ingang van 5 maart 2021, te weten de datum van de uitspraak in de zaak (NL21.2741). Wat betreft eisers verzoek om herziening is verweerder van mening dat dit verzoek niet in deze procedure kan worden behandeld. Daarnaast is het verzoek één dag voor de zitting ingediend en heeft verweerder zich niet kunnen voorbereiden op dit verzoek.
Ten aanzien van het verzoek om herziening
5. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van 16 november 2020 (in de zaak NL20.19116), 21 december 2020 (in de zaak NL20.21369), 27 januari 2021 (in de zaak NL21.774) en van 5 maart 2021 (in de zaak NL21.2741) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag ligt (voor de laatste uitspraak op 2 maart 2021), rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (2 maart 2021) de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat
gelet op de omstandigheid dat bij uitspraak van 5 maart 2021 de rechtmatigheid van de bewaring over voornoemde periode reeds is vastgesteld en deze uitspraak kracht van gewijsde heeft verkregen, een dergelijk verzoek om herziening niet op deze wijze aanhangig kan worden gemaakt. De rechtbank zou buiten de grenzen van het onderhavige geschil treden dat is gericht op de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring na sluiting van het onderzoek dat aan de laatste uitspraak ten grondslag ligt. Dit betekent dat de rechtmatigheid van de bewaring tot 2 maart 2021 niet in de onderhavige procedure aan de orde kan worden gesteld. Eiser kan een herzieningsverzoek in een separate procedure indienen. De rechtbank wijst dit verzoek derhalve af.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
6. In een drietal uitspraken van de ABRvS van 2 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:696, ECLI:NL:RVS:2021:695 en ECLI:NL:RVS:2021:698) is geoordeeld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. In deze uitspraken komt naar voren dat er in 2020 geen laissez-passers (lp’s) aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zijn afgegeven om een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit uit te zetten en dat de laatste uitzetting met een lp van een vreemdeling die niet meewerkte aan zijn terugkeer in 2019 plaatsvond. Daarnaast is gebleken dat er in 2020 ook geen lp’s zijn afgegeven in gevallen waarbij de vreemdeling aan zijn medewerkingsplicht voldeed. Verweerder heeft erkend dat er in 2020 geen uitzetting naar Marokko heeft plaatsgevonden van personen zonder paspoort. Verweerder heeft geen concrete aanknopingspunten kunnen geven die de verwachting rechtvaardigen dat vreemdelingen met de Marokkaanse nationaliteit op korte termijn weer met een door de Marokkaanse autoriteiten afgegeven lp naar Marokko kunnen worden uitgezet.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gedurende de te beoordelen periode vanaf 2 maart 2021, de bewaring onrechtmatig is geweest en het beroep gegrond is. De rechtbank neemt daarbij de datum van 2 maart 2021, omdat dat de dag is waarop het vooronderzoek in het laatste vervolgberoep is gesloten en er geen behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 36 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel
van € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 3.600,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
23 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.