ECLI:NL:RBDHA:2021:8043
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van 1F-status en actuele bedreiging voor openbare orde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, zijn opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden betrokken is geweest bij oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, wat heeft geleid tot de toekenning van een 1F-status. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe elementen zijn die de opvolgende aanvraag rechtvaardigen, en dat de eiser niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting om uit Nederland te vertrekken naar een ander land.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat vertrek naar een ander land niet mogelijk is, en dat zijn ontkenning van de betrokkenheid bij de misdrijven niet voldoende is om het zware inreisverbod op te heffen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de disproportionaliteit van het onthouden van de verblijfsvergunning en de schending van zijn recht op gezinsleven, verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser nog steeds een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde, en dat er geen bijzondere feiten en omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.