ECLI:NL:RBDHA:2021:7811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
AWB 19/10161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot noodzakelijke medische behandeling in de Verenigde Staten en de afwijzing van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een vreemdelingenzaak waarbij eiser, een Amerikaanse nationaliteit bezittende vreemdeling, een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘privéleven’ op grond van artikel 8 van het EVRM. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de noodzakelijke medische behandeling voor eiser in de Verenigde Staten beschikbaar is en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze behandeling feitelijk niet toegankelijk voor hem is. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij economische, sociale en financiële banden met Nederland heeft en dat zijn situatie in de Verenigde Staten onhoudbaar zou zijn, met een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en de onbereikbaarheid van noodzakelijke medische zorg in de Verenigde Staten. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke toegankelijkheid van de medische behandeling in de Verenigde Staten en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. F.M.A. Coenen.

Procesverloop

Op 30 november 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM’.
Bij besluit van 20 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Ook heeft verweerder hierin ambtshalve besloten dat eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Bij besluit van 2 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft op 26 februari 2021 aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting vond plaats op 11 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en bezit de Amerikaanse nationaliteit.
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt, voor zover voor deze uitspraak van belang, het volgende in. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM’. Verweerder stelt zich in dit verband op het standpunt dat uitzetting van eiser uit Nederland weliswaar een inmenging in eisers recht op respect voor privéleven vormt, maar dat die inmenging gerechtvaardigd is, omdat bij afweging van alle betrokken belangen het belang van de Nederlandse staat bij uitzetting van eiser zwaarder weegt dan het belang van eiser bij voortzetting van zijn verblijf in Nederland. Verder heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, omdat, zo blijkt uit het advies van Bureau Medische Advisering (BMA), de voor eiser noodzakelijke medische behandeling beschikbaar is in de Verenigde Staten en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat die niet toegankelijk voor hem zou zijn.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. Verweerder stelt ten onrechte dat het belang van de Nederlandse staat bij uitzetting van eiser zwaarder weegt dan het belang van eiser bij eerbieding van zijn recht op privéleven. Eiser stelt dat hij economische, sociale en financiële banden met Nederland heeft en dat zijn banden met de Verenigde Staten zijn verbroken. Eiser voert ook aan dat de voor hem noodzakelijke medische behandeling in de Verenigde Staten niet toegankelijk voor hem is, aangezien hij daar nauwelijks inkomen zal hebben, onvoldoende verzekerd zal zijn tegen ziektekosten, dakloos zal zijn en geen sociaal vangnet (familie en vrienden) zal hebben. Indien hij wordt uitgezet naar de Verenigde Staten bestaat er een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Voorts stelt eiser dat verweerder zich heeft gebaseerd op een BMA-advies waarvan de ‘houdbaarheidstermijn’ was verlopen, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Tot slot voert eiser aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
4. De beroepsgrond van eiser dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door het bestreden besluit te baseren op het BMA-advies van 12 juni 2018 slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het BMA-advies ten tijde van het bestreden besluit bijna achttien maanden oud was. In (hoofdstuk 4 van) het Protocol Bureau Medische Advisering staat dat het BMA in het algemeen adviseert geen beslissingen te nemen op een medisch advies ouder dan zes maanden, omdat de medische situatie van de vreemdeling gewijzigd zou kunnen zijn. Verder staat in het Protocol dat, indien na zes maanden na het uitbrengen van het advies is aangetoond dat de medische situatie en/of de medische behandeling van de vreemdeling niet is veranderd, het BMA geen nieuw aanvullend adviesverzoek adviseert, wat betekent dat de houdbaarheidstermijn van het advies wordt verlengd. In dit geval heeft verweerder eiser zowel in de aanvraagfase (bij brief van 7 augustus 2018) als in de bezwaarfase (bij brief van 3 september 2019) uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om te reageren op het BMA-advies en om actuele medische gegevens in te brengen. Eiser heeft van deze gelegenheden, ondanks dat de in de brief van 3 september 2019 genoemde termijn voor het aanleveren van actuele medische gegevens twee keer is verlengd, geen gebruik gemaakt. Eiser heeft op 2 november 2018 weliswaar stukken ingebracht, maar die zien op de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling in de Verenigde Staten – waarover het BMA niet gaat – en niet op zijn actuele medische situatie of behandeling (waarover het BMA wel gaat). Nu eiser dus, ondanks de hem daartoe uitdrukkelijk geboden mogelijkheden, geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn medische situatie of medische behandeling sinds het uitbrengen van het BMA-advies van 12 juni 2018 is veranderd, bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit niet meer van dit BMA-advies mocht uitgaan. De stelling van eiser dat dit BMA-advies ten tijde van het bestreden besluit verouderd was en dat het gebruik ervan in strijd komt met het zorgvuldigheidsbeginsel, volgt de rechtbank dan ook niet.
5. Over de beroepsgrond dat eiser bij uitzetting naar de Verenigde Staten op grond van zijn medische situatie een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt, overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit verweerders besluitvorming blijkt – hetgeen verweerder ter zitting heeft bevestigd – dat eisers medische situatie, waaronder de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling in de Verenigde Staten, één van de omstandigheden is die verweerder heeft betrokken bij zijn belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM (privéleven). Gelet hierop heeft hetgeen de rechtbank hierna zal overwegen over de medische situatie van eiser, meer in het bijzonder de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling in de Verenigde Staten, zowel betrekking op de (belangenafweging gemaakt in het kader van de) afwijzing van eisers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM’ als op verweerders ambtshalve beoordeling op grond van artikel 64 van de Vw.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet de inhoud van het BMA-advies betwist. In dat advies staat (onder andere) het volgende.
Eiser heeft klachten van periodes van honger omdat hij geen middelen van bestaan heeft. Tevens is hij bekend met een gestoorde glucosetolerantie. Ook is er sprake van gebitsproblemen vanwege het feit dat er bij betrokkene gebitselementen uit zijn mond zijn geslagen. Er is tevens sprake van vitamine- en voedingsdeficiënties. Eiser is bekend met longkanker waarvoor hij in 1974 geopereerd is en chemotherapie heeft gekregen. Eiser is sinds 2011 bekend met depressieve klachten. Tevens heeft eiser een hartinfarct doorgemaakt in 2011 waarbij 2 stents zijn aangebracht. Ook heeft eiser in 2011 meerdere TIA's gehad. Diagnostisch is er op dit moment sprake van een PTSS en een depressie.
Eiser staat onder behandeling van de huisarts. De behandeling bestaat uit de hieronder genoemde medicatie en uit controles. De behandeling van de klachten is van blijvende aard.
Medicatie:
A. Topiramaat 25 mg 1 dd 1
B. Colecalciferol drank 50.000 IE/ml, 1 dd 5 ml
C. Metoprolol 25 mg 1 dd 1
D. Acetylsalicylzuur 80 mg 1 dd 1
E. Simvastatine 40 mg 1 dd 1
F. Ramipril 1,25 mg 1 dd 1
G. Foliumzuur 5 mg 1 dd 1
H. Omeprazol40 mg 1 dd 1
Bij het uitblijven van de hiervoor genoemde behandeling is het aannemelijk dat de klachten verergeren; de bloeddruk zal stijgen en er zullen hart- en vaatziekten ontstaan waar betrokkene aan kan overlijden, zoals bijvoorbeeld het ontstaan van een nieuw hartinfarct. Bij uitblijven van de genoemde behandeling verwacht de BMA-arts een medische noodsituatie op korte termijn.
Eiser kan reizen. Aanbevolen wordt dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt (zoals bijvoorbeeld een ingevuld Europees Medisch Paspoort) en om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
Er mag worden uitgegaan van het feit dat het niveau van de gezondheidszorg in de Verenigde Staten van Amerika vergelijkbaar is met het niveau van de gezondheidszorg in Nederland en derhalve is er geen landeninfo-onderzoek uitgevoerd.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [1] kan uitzetting van een vreemdeling, gezien zijn medische toestand, alleen in zeer uitzonderlijke gevallen strijd opleveren met artikel 3 van het EVRM. Uit punt 183 het arrest Paposhvili [2] van het EHRM volgt dat hiervan sprake kan zijn indien er gewichtige redenen zijn aangevoerd om aan te nemen dat een ernstig zieke vreemdeling, al is deze niet stervende, bij uitzetting een reëel risico loopt op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling. De beoordeling die verweerder, daartoe geadviseerd door het BMA, in dit kader verricht – namelijk: of het uitblijven van behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn (zie paragraaf A3/7.1.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000) – is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] in overeenstemming geacht met de maatstaf die het EHRM in het arrest Paposhvili heeft geformuleerd.
5.4.
Uit punt 186 van het arrest Paposhvili volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. Uit de rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat indien de vreemdeling stelt dat de voor hem noodzakelijke (maar wel beschikbare) medische behandeling in het land van herkomst voor hem feitelijk niet toegankelijk is, op de vreemdeling de last rust om aan te tonen wat de kosten van de voor hem noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst zijn en om aannemelijk te maken dat deze behandeling om financiële redenen of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Eerst als de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen door de algemene situatie in het land van herkomst en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert zorgvuldig te onderzoeken in het licht van de gezondheidszorg in het land van herkomst in het algemeen en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert. De nationale autoriteiten moeten daarbij de mate van daadwerkelijke toegang voor de vreemdeling tot de in de ontvangende staat beschikbare zorg bezien. Bij de inschatting daarvan moeten de specifieke omstandigheden, zoals de kosten van medicatie en behandeling, de aanwezigheid van een sociaal netwerk en de reisafstand om de benodigde zorg te verkrijgen, worden betrokken.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem ingebrachte stukken voldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat in de Verenigde Staten zijn kosten van de voor hem noodzakelijke medische behandeling, meer in het bijzonder de kosten van de voor hem noodzakelijke medicatie als onder 5.2. weergegeven, min of meer zullen zijn. Met de door hem overgelegde stukken heeft eiser aannemelijk gemaakt dat de (voor hem gratis) ‘Medicare A’ – waarop hij, blijkens de stukken, recht heeft – en de ‘Medicare B’ – waarvoor hij, blijkens de stukken, in aanmerking zou kunnen komen – een ontoereikende dekking bieden van de kosten voor zijn noodzakelijke medicatie en dat hij daarom is aangewezen op een ‘Medicare advantage plan’. Eiser heeft op 26 februari 2021 stukken overgelegd, waaruit blijkt dat de premie van het goedkoopste ‘insurance plan’ – dit is nog geen ‘Medicare advantage plan’ – in de staat New Mexico voor iemand in de leeftijdscategorie van 60+ gemiddeld $ 571 per maand bedraagt. Daar bovenop komen nog de kosten van het eigen risico en van de niet onder de dekking vallende medicatie. Met betrekking tot dit laatste heeft eiser op 26 februari 2021 stukken ingebracht, waaruit blijkt dat ‘Medicare advantage plans’ geen dekking bieden voor een bedrag van (tenminste) $ 493,21 per maand aan kosten van de voor eiser noodzakelijke medicatie. Het standpunt van verweerder dat de overgelegde stukken te algemeen van aard zijn volgt de rechtbank niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de door eiser ingewonnen informatie voldoende is toegespitst op zijn situatie, te weten: zijn leeftijd, zijn noodzakelijke medicatie, het voor hem meest geschikte verzekeringspakket en een terugkeer naar zijn staat van geboorte New Mexico. Alles bij elkaar bezien geeft deze informatie een voldoende inzichtelijk beeld van de kosten van de noodzakelijke medicatie die eiser naar verwachting zal moeten maken in de Verenigde Staten. Bij dit oordeel heeft de rechtbank in aanmerking genomen verweerders mededeling in het verweerschrift dat in dit verband van de vreemdeling geen “clear proof” wordt verlangd (zie in dit verband ook punt 186 van het arrest Paposhvili). Verder heeft de rechtbank hierbij betrokken dat het inbrengen van informatie die nog meer is toegespitst op eisers concrete situatie aanzienlijk wordt bemoeilijkt doordat hij de Verenigde Staten ruim 30 jaar geleden heeft verlaten, hij daar dus geen verblijfsadres meer heeft, hij zijn ‘Social Security Number (SSN)’ kwijt is, hij bij het achterhalen hiervan aanloopt tegen de strenge Amerikaanse privacyregels en het voor hem financieel lastig is – eiser heeft geen middelen van bestaan, geen eigen woning en is voor zijn basisbehoeften volledig afhankelijk van de ondersteuning van derden – om de kosten voor het aanvragen van zijn SSN te voldoen.
5.6.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser ook voldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat zijn inkomsten in de Verenigde Staten min of meer zullen zijn. Eiser heeft, nadat hij op 24 september 2018 van de ambassade van de Verenigde Staten in Dublin heeft vernomen dat hij in de Verenigde Staten in aanmerking zou kunnen komen voor een ‘Social Security pension’, op 25 februari 2021 op de website van de Social Security Administration een “Quick Calculator” ingevuld, waarmee op basis van de opgegeven informatie een schatting wordt gegeven van de hoogte van het pensioen, en daaruit is naar voren gekomen dat eiser in de Verenigde Staten in aanmerking zou kunnen komen voor een ‘Social Security pension’ van $ 988,- per maand. Gelet hierop en nu er, mede gelet op eisers schriftelijke verklaringen in het dossier en zijn verklaring ter zitting, geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat eiser bij het invullen van de calculator een rekenloon heeft opgegeven dat geenszins correspondeert met (lees: substantieel lager is dan) zijn werkelijke laatstgenoten inkomsten, is de rechtbank van oordeel dat eiser op deze wijze een degelijke inschatting heeft gegeven van en daarmee voldoende inzicht heeft verschaft in zijn te verwachten inkomsten uit pensioen in de Verenigde Staten. Hierbij betrekt de rechtbank opnieuw verweerders mededeling dat het niet gaat om “clear proof” alsmede dat het verstrekken van meer concrete informatie over de hoogte van zijn pensioen in de Verenigde Staten wordt bemoeilijkt door dezelfde omstandigheden als onder 5.5., laatste zin, vermeld.
5.7.
Gezien het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat eiser aan de op hem rustende bewijslast, zoals onder 5.4. weergegeven, heeft voldaan. Immers, met de door hem ingeleverde stukken heeft hij voldoende twijfel gezaaid over zijn feitelijke toegankelijkheid tot de (volledige) voor hem noodzakelijke medische behandeling in de Verenigde Staten, vanwege zijn financiële situatie. Uit de ingeleverde stukken volgt namelijk dat het inkomen uit pensioen dat eiser naar verwachting in de Verenigde Staten zou kunnen ontvangen – nog daargelaten of dit pensioen al direct na aankomst in de Verenigde Staten beschikbaar voor hem is – lager is dan alleen al de kosten die eiser in de Verenigde Staten naar verwachting zal moeten maken voor de voor hem noodzakelijke medicatie. Daarnaast zal eiser kosten moeten maken voor zijn eigen risico en basisbehoeften, zoals eten en drinken, kleding en huisvesting, waarmee blijkens de door eiser ingeleverde informatie ook substantiële kosten gemoeid zijn en waaraan dus een niet onbeduidend deel van zijn pensioen zal opgaan. Hierbij betrekt de rechtbank het door eiser overgelegde stuk van zijn huisarts c.q. de straatdokter [naam] van 24 februari 2021, waarin staat dat eiser absoluut huisvesting nodig heeft en dat hij op straat in de Verenigde Staten snel zal komen te overlijden. Verder betrekt de rechtbank bij dit oordeel dat eiser met zijn verklaringen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet beschikt over een sociaal vangnet in de Verenigde Staten dat hem financieel zou kunnen ondersteunen. Hierbij is van belang dat eiser inmiddels op leeftijd is (en daarmee een eventuele kring van bekenden ook), sinds de jaren ‘80 niet in de Verenigde Staten verblijft en in Nederland geen financiële steun ontvangt van mensen uit de Verenigde Staten, terwijl hij hier geen middelen van bestaan heeft.
5.8.
Gelet op de door eiser gezaaide twijfel over de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling in de Verenigde Staten en nu er bij gebreke van die toegang voor hem een reëel risico op het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn en daarmee op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen bestaat, lag het, in aanmerking genomen overweging 5.4., op de weg van verweerder om die twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen door nader te (laten) onderzoeken of eiser in de Verenigde Staten daadwerkelijk toegang zal hebben tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling. Nu verweerder heeft nagelaten een dergelijk onderzoek te (laten) verrichten, is het bestreden besluit zowel voor wat betreft de afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM’ (vgl. overweging 5.1.) als voor wat betreft de ambtshalve genomen beslissing om eiser geen uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw niet zorgvuldig voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd. In zoverre slaagt de onder 5. weergegeven beroepsgrond.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Gelet hierop kunnen de overige beroepsgronden van eiser inhoudelijk onbesproken blijven.
7. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Er bestaat evenmin mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat moet worden onderzocht of de voor eiser noodzakelijke medische behandeling in de Verenigde Staten feitelijk toegankelijk voor hem is en het aan verweerder is dat onderzoek te (laten) verrichten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een voor eiser ongunstig nieuw besluit, niet valt in te zien dat eiser op die manier eerder uitsluitsel krijgt in zijn zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de wettelijke beslistermijnen. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1). Omdat eiser wegens betalingsonmacht geen griffierecht heeft betaald, is vergoeding daarvan door verweerder niet aan de orde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. Kobus, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 juli 2021.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld het arrest van 27 mei 2008 in de zaak N. tegen het Verenigd Koninkrijk (ECLI:CE:ECHR:2008:0527JUD002656505)
2.Het arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België (ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381)
3.Zie de uitspraak van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2629)
4.Zie de in voetnoot 3 genoemde uitspraak en de uitspraak van 21 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:571)