ECLI:NL:RBDHA:2021:7756
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid Nederland voor asielaanvraag na overschrijding overdrachtstermijn onder Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië als verantwoordelijk land was aangewezen op basis van de Dublinverordening. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 juli 2021 is de eiseres niet verschenen, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de relevante wetgeving, waaronder de Dublinverordening en de Vreemdelingenwet 2000, in overweging genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdrachtstermijn van Nederland naar Italië was verstreken, omdat de eiseres niet binnen de gestelde termijn was overgedragen. De rechtbank oordeelde dat het indienen van een bezwaarschrift in de B8-procedure niet de werking van het overdrachtsbesluit opschortte. Dit betekent dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiseres. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de staatssecretaris vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 748,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om tijdig te handelen in asielprocedures en de gevolgen van het niet naleven van de overdrachtstermijnen onder de Dublinverordening. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de uitleg van verweerder over de opschorting van de overdrachtstermijn niet verenigbaar is met de doelstellingen van de Dublinverordening.