ECLI:NL:RBDHA:2021:7512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
C/09/611879 / FA RK 21-3193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige in het kader van gezagsuitoefening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige, ingediend door de moeder. De moeder, die met haar kind [voornaam minderjarige] naar [plaats 1] wilde verhuizen, stelde dat zij emotioneel niet meer in staat was om in [woonplaats] te blijven wonen, vooral na de breuk met de vader. De vader heeft verweer gevoerd en betoogd dat de verhuizing een te grote inperking zou betekenen voor het contact tussen hem en [voornaam minderjarige]. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende noodzaak had aangetoond voor de verhuizing en dat het belang van [voornaam minderjarige] om in zijn vertrouwde omgeving te blijven zwaarder woog dan de wensen van de moeder. De rechtbank heeft het verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen, omdat de verhuizing zou leiden tot een aanzienlijke beperking van het contact tussen de vader en het kind. Daarnaast heeft de vader zelfstandig verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige], maar ook dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft wel een wijziging in de zorgregeling doorgevoerd, waarbij de zorg voor [voornaam minderjarige] meer in balans werd gebracht tussen beide ouders, met inachtneming van het belang van het kind.

Uitspraak

Rechtbank [plaats 2]
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-3193
Zaaknummer: C/09/611879
Datum beschikking: 13 juli 2021

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 10 mei 2021 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.S. Bodha te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A. Ossentjuk te Den Haag .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht met bijlagen van 7 juni 2021 van de moeder;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de vader, ingekomen op 7 juni 2021;
  • het bericht met bijlage van 7 juni 2021 van de vader;
  • het bericht met bijlage van 14 juni 2021 van de vader.
Op 15 juni 2021 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder en de vader, ieder bijgestaan door hun eigen advocaat, en namens de Raad voor de Kinderbescherming [naam medewerker RvdK] Namens de moeder zijn op de zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
  • [voornaam minderjarige] is door de vader erkend.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
  • De ouders hebben op 12 april 2018 een ouderschapsplan ondertekend, waarin zij – onder andere –het volgende zijn overeengekomen:
  • [voornaam minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
  • Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden. Dit overleg is nodig om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet ernstig te verstoren.
  • De ouders zijn in het ouderschapsplan een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen, waarbij [voornaam minderjarige] bij de vader is en waarbij de vader voor het vervoer van [voornaam minderjarige] zorgt:
  • iedere donderdag van 7.00 uur tot 18.00 uur;
  • in de ene week van zaterdag om 10.00 uur tot maandag voor 19.00 uur;
  • in de andere week van zondag om 18.00 uur tot dinsdagochtend naar de kinderopvang.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht aan de moeder toestemming te verlenen, die de toestemming van de vader vervangt, om met [voornaam minderjarige] naar [plaats 1] en omstreken te verhuizen en na de verhuizing op een basisschool in de nieuwe buurt in te schrijven, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder heeft de vader zelfstandig verzocht, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad :
  • de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vader te bepalen;
  • indien de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de moeder blijft, de zorgregeling te wijzigen (naar de rechtbank begrijpt): in de ene week van zaterdag 10.00 uur tot maandag naar school, dinsdag uit school tot 18.00 uur, donderdag uit school tot vrijdag naar school; in de andere week van zondag 10.00 uur tot maandag naar school, dinsdag uit school tot 18.00 uur, donderdag uit school tot vrijdag naar school, met voor de schoolvakanties de afspraak dat deze schoolvakanties zodanig worden verdeeld dat [voornaam minderjarige] ten tijde van de schoolvakanties de helft van de tijd bij ieder van partijen doorbrengt;
  • indien de hoofdverblijfplaats bij de vader zal zijn: een zorgregeling door de ouders in onderling overleg nader te bepalen waarbij als uitdrukkelijk uitgangspunt zal gelden dat deze regeling in het belang van [voornaam minderjarige] is en deze regeling recht doet aan het beginsel van het gelijkwaardig ouderschap.

Beoordeling

Vervangende toestemming voor verhuizing
Verzoek van de moeder
De moeder wil graag met [voornaam minderjarige] verhuizen van [woonplaats] naar (de omgeving van) [plaats 1] . Zij wil meer in de buurt van eigen familie en eigen vrienden gaan wonen. In [woonplaats] voelt de moeder zich – met name tijdens de lockdown door corona – eenzaam. Zij heeft in [woonplaats] geen vrienden (meer). Haar moeder (oma mz) heeft geen rijbewijs, zodat zij niet makkelijk en snel bij de moeder kan zijn. De verbreking van de relatie was erg moeilijk voor de moeder. De vader is een straat achter de moeder gaan wonen en de moeder wil zo min mogelijk met de vader, zijn vriendin, familie en vrienden worden geconfronteerd. Sinds 2018 is de moeder onder behandeling van een psycholoog vanwege psychische klachten, slecht slapen, weinig eetlust, weinig energie en concentratieproblemen. De impact van de relatiebreuk met een verhuizing zou te heftig zijn voor [voornaam minderjarige] . Daarom heeft de moeder met een verhuizing gewacht, maar ze wil nu echt verhuizen richting [plaats 1] . Voor haar is de situatie (emotioneel) niet meer houdbaar. Op dit moment werkt de moeder nog in [plaats 2] , maar haar standplaats zal wijzigen naar vestiging [plaats 1] . [voornaam minderjarige] zal gelet op de zomervakantie na een verhuizing kunnen starten op een nieuwe schooljaar. De huidige zorgregeling is te onrustig voor [voornaam minderjarige] . Het is niet haar bedoeling om [voornaam minderjarige] bij de vader weg te halen. Zij heeft een voorstel gedaan voor een alternatieve zorgregeling bij toestemming voor verhuizing.
Verweer van de vader
Het verzoek moet worden afgewezen. De vader is juist 200 meter van de moeder af gaan wonen, zodat [voornaam minderjarige] als hij iets ouder was lopend of op de fiets naar de andere ouder kon. [voornaam minderjarige] heeft recht op onverminderd contact met zijn vader. Door te verhuizen heeft dat direct negatieve invloed op het belang van [voornaam minderjarige] . Ook al is het slechts 30 kilometer, de spontaniteit zal verdwijnen en de contacten worden agendapunten. Dan krijgt [voornaam minderjarige] het gevoel dat hij bij de moeder woont en bij de vader op bezoek gaat. Voorkomen moet worden dat de vader een weekendvader wordt. [voornaam minderjarige] gaat nu naar een school vlakbij de woning van moeder en de woning van vader [voornaam minderjarige] is gesetteld op deze school met vriendjes en vriendinnetjes in de buurt. Bij een verhuizing zal [voornaam minderjarige] zich ongetwijfeld onnodig ongelukkig voelen. Een noodzaak voor de verhuizing is niet aanwezig. De moeder werkt in [plaats 2] en daar kan ze blijven werken; de overplaatsing naar [plaats 1] is door de moeder zelf aangevraagd. De moeder heeft de relatiebreuk moeilijk kunnen verwerken en heeft daarom psychologische hulp gezocht. De andere omstandigheden zijn bij de vader niet bekend. De vader heeft respect voor de gesteldheid van de moeder en hij weet dat dat een negatieve weerslag kan hebben op een kind, maar of dit het geval zou zijn oncontroleerbaar en de vader niet gebleken. De vader heeft niet geconstateerd dat [voornaam minderjarige] buikpijn had die zomer en heeft de indruk dat hij zich gezond ontwikkelt. De moeder stelt dat het wonen in [woonplaats] emotioneel niet haalbaar is voor haar, maar er wordt niet gesteld dat de moeder in een zodanige onevenwichtige psychische toestand terecht komt dat ze niet meer in staat is om [voornaam minderjarige] een stabiel opvoedklimaat te bieden. Bovendien is het maar de vraag of een verhuizing naar [plaats 1] de klachten van de moeder wegneemt.
Advies van de Raad voor de Kinderbescherming
Het is in het belang van [voornaam minderjarige] dat er rust, structuur en regelmaat komt en dat zijn ouders er voor zorgen dat hij aan zijn ontwikkelingstaken kan toekomen. [voornaam minderjarige] krijgt te maken met grote ontwikkelingen door school en nieuwe vriendschappen. Hij moet daarbij goede ondersteuning krijgen vanuit huis, maar daar schort het nu aan bij deze ouders. De ouders lijken meer bezig te zijn met wat voor hen beter uit komt en hoe [voornaam minderjarige] daarin kan worden meegenomen. Hiermee wekken zij de indruk dat het belang van [voornaam minderjarige] niet voorop staat. De ouders moeten hun communicatie vlot gaan trekken, hun voorstellen over en weer bespreken en kijken hoe zij op een andere manier op elkaar kunnen reageren en mogelijk de ander tegemoet kunnen komen. Aan de ouders wordt daarom geadviseerd om zich aan te melden voor systeemtherapie en ouderschapsbemiddeling om hun communicatie op een hoger niveau te brengen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:253a, eerste lid, BW bepaalt dat in geval van een gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat een vergelijk op de voet van het vijfde lid van genoemd artikel tussen de ouders niet mogelijk is, zal de rechtbank een beslissing nemen die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901) volgt dat de rechter bij de beslissing over vervangende toestemming voor verhuizing van een kind zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat de moeder een noodzaak heeft tot verhuizing. Uit de stukken en wat er op de zitting is verklaard, blijkt dat de voorgenomen verhuizing van de moeder overwegend is ingegeven door de wens om uit [woonplaats] te vertrekken vanwege de stukgelopen relatie met de vader en de wens om meer in de buurt van haar moeder en vrienden te wonen. De rechtbank begrijpt die wens van de moeder, aangezien de moeder na het beëindigen van de relatie met de vader een zware periode achter de rug heeft gehad. Deze wens, hoe begrijpelijk ook, vormt naar het oordeel van de rechtbank echter geen noodzaak om te verhuizen en dient dan ook niet zwaarder te wegen dan het belang van [voornaam minderjarige] .
De rechtbank overweegt in dit verband verder dat de vader bij toewijzing van het verzoek een weekendvader zou worden, terwijl de ouders zelf een uitgebreide zorgregeling met elkaar zijn overeengekomen. [voornaam minderjarige] is nu bij zijn vader:
  • week 1: van zondag 18.00 uur tot maandag naar school, van maandag 18.00 uur tot dinsdag naar school, van dinsdag 15.00 uur tot 18.00 uur, donderdagmiddag uit school tot 18.00 uur;
  • week 2: van zaterdag 10.00 uur tot maandagochtend naar school, donderdagmiddag uit school tot 18.00 uur.
Een verhuizing naar [plaats 1] (of omgeving) zou een te grote inperking op het doordeweekse contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] met zich mee zal brengen. Na een verhuizing zou die regeling door de reisafstand niet in stand kunnen blijven. In het voorstel van de moeder wordt het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] beperkt tot een weekendregeling in de veertien dagen. De doordeweekse contacten (en daarmee ook de contacten tussen de vader en school) worden naar het oordeel van de rechtbank met het verzoek van de moeder onvoldoende gecompenseerd. Gelet op het feit dat deze overeengekomen zorgregeling tussen de ouders onverkort is nagekomen, acht de rechtbank dit een te grote inperking van het recht van de vader en [voornaam minderjarige] op onverminderd (doordeweeks) contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving.
De rechtbank komt, alle belangen afwegende, tot de conclusie dat het belang van de moeder om naar haar netwerk te verhuizen niet zwaarder mag wegen dan het belang van [voornaam minderjarige] om in zijn vertrouwde omgeving in [woonplaats] te blijven en het belang van zowel [voornaam minderjarige] als de vader om onverminderd contact met elkaar te kunnen hebben. De rechtbank zal het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing daarom afwijzen.
Wijziging hoofdverblijfplaats
De vader heeft zelfstandig verzocht de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij hem te bepalen. Hij stelt dat hij een uitholling ziet van de contacten met [voornaam minderjarige] en zijn vaderschap. Na een verhuizing naar [plaats 1] vreest de vader dat het contact nog verder wordt beperkt. De moeder heeft verweer gevoerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] te wijzigen van de moeder naar de vader. Door de vader is onvoldoende gesteld waarom een wijziging van die hoofdverblijfplaats in het belang van [voornaam minderjarige] zou zijn. Sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders heeft [voornaam minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder en de rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige] dat dit zo blijft. Daarom zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
Wijziging zorgregeling
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van één van hen op grond van artikel 1:253a samen met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In een voorkomend geval beproeft de rechtbank gelet op het vijfde lid van artikel 1:253a eerst een vergelijk tussen de ouders voordat zij een beslissing neemt.
De vader verzoekt de zorgregeling te wijzigen. De ouders hadden in december afgesproken om de zorgregeling onderling te wijzigen, namelijk in week 1 van zondag 10.00 uur tot maandagmiddag, maar dat is vervolgens niet gebeurd. De vader verzoekt om die regeling vast te leggen.
Door de moeder is op de zitting bevestigd dat de ouders onderling een andere afspraak hadden gemaakt over de zorgregeling. Omdat niet werd voldaan aan meerdere afspraken heeft de moeder gevraagd of de ouders weer terug konden naar de regeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan. De moeder voert verweer tegen wijziging van de zorgregeling. Ook zij heeft recht op een weekend met [voornaam minderjarige] . Van donderdag op vrijdag slapen is ook veel te hectisch.
De rechtbank ziet, gelet op de stukken en wat er op de zitting is besproken, aanleiding om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank acht het echter in het belang van [voornaam minderjarige] dat hij ook een heel weekend bij zijn moeder kan zijn. Daarom zal de rechtbank niet bepalen dat hij vanaf zondag 10.00 uur bij de vader is. De huidige regeling verloopt verder goed en de vader is betrokken bij [voornaam minderjarige] . De rechtbank ziet daarom geen belemmeringen om de regeling wel uit te breiden in week 2 met een overnachting van donderdag op vrijdag. Tegen een verdeling van de vakanties bij helfte heeft de moeder niet of onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank zal de volgende regeling bepalen, waarbij [voornaam minderjarige] bij de vader is:
  • week 1: van zaterdag 10.00 uur tot maandag naar school, dinsdag uit school tot 18.00 uur, donderdag uit school tot 18.00 uur;
  • week 2: van zondag 19.00 uur tot maandag naar school, dinsdag uit school tot 18.00 uur, donderdag uit school tot vrijdag naar school;
  • schoolvakanties bij helfte.
Al hetgeen meer of anders is verzocht zal de rechtbank afwijzen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van het ouderschapsplan van 12 april 2018 – :
bepaalt dat het minderjarige kind [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [woonplaats] , bij de vader zal zijn:
  • week 1: van zaterdag 10.00 uur tot maandag naar school, dinsdag uit school tot 18.00 uur, donderdag uit school tot 18.00 uur;
  • week 2: van zondag 19.00 uur tot maandag naar school, dinsdag uit school tot 18.00 uur, donderdag uit school tot vrijdag naar school;
  • schoolvakanties bij helfte;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier , en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2021.