In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekster, [A] [B], en haar minderjarige zoon, [B]. De zaak betreft de ambtshalve uitschrijving van verzoekster en haar zoon uit de Basisregistratie Personen (Brp) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De primaire besluiten tot uitschrijving zijn genomen op basis van een terugmelding van de Dienst Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, die aangaf dat verzoekster en haar zoon naar het buitenland zouden zijn vertrokken. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de brieven van verweerder aan verzoekster niet duidelijk waren en dat er onvoldoende zorgvuldig onderzoek is verricht naar de verblijfplaats van verzoekster en haar zoon. De voorzieningenrechter oordeelt dat de ambtshalve uitschrijving niet kan worden gehandhaafd, omdat niet is voldaan aan de vereisten van de Wet Brp. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de primaire besluiten worden geschorst totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar van verzoekster en haar zoon. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het nemen van besluiten tot ambtshalve uitschrijving uit de Brp, en dat de betrokkenen niet lichtvaardig als 'spoorloos' mogen worden aangemerkt zonder gedegen onderzoek.