In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Sierra Leoonse nationaliteit houder, had op 13 november 2018 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op medische gronden. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, waarbij hij zich baseerde op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Dit advies concludeerde dat er op korte termijn geen medische noodsituatie te verwachten was en dat eiser, onder bepaalde voorwaarden, kon reizen.
Eiser heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 18 mei 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat de brieven van zijn behandelaars en buddy concrete aanknopingspunten boden voor twijfel aan het BMA-advies. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het BMA-advies zorgvuldig, inzichtelijk en concludent was. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat het advies onjuist was.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij het uitblijven van de behandeling. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat hij niet had onderbouwd waarom eerdere zaken vergelijkbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.