ECLI:NL:RBDHA:2021:7400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
19/3817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op medische gronden in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Sierra Leoonse nationaliteit houder, had op 13 november 2018 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op medische gronden. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, waarbij hij zich baseerde op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Dit advies concludeerde dat er op korte termijn geen medische noodsituatie te verwachten was en dat eiser, onder bepaalde voorwaarden, kon reizen.

Eiser heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 18 mei 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat de brieven van zijn behandelaars en buddy concrete aanknopingspunten boden voor twijfel aan het BMA-advies. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het BMA-advies zorgvuldig, inzichtelijk en concludent was. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat het advies onjuist was.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij het uitblijven van de behandeling. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat hij niet had onderbouwd waarom eerdere zaken vergelijkbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.H. Bruggeman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden per Skypeverbinding op 18 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1980 en heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Hij heeft op 13 november 2018 een aanvraag gedaan voor uitstel van vertrek op medische gronden. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 31 december 2018 een advies en op
2 april 2019 een aanvullende nota uitgebracht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Uit het BMA-advies volgt dat op korte termijn geen medische noodsituatie wordt verwacht en dat eiser, onder voorwaarden, kan reizen. Eiser heeft in bezwaar geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het BMA-advies niet juist is. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor uitstel van vertrek.

Wat vinden eiser en verweerder in beroep?

3. Eiser voert aan dat hij met de brieven van zijn buddy en behandelaars concrete aanknopingspunten heeft geboden voor twijfel aan het BMA-advies. Uit de brieven van zijn behandelaars blijkt dat mantelzorg essentieel is voor het welslagen van zijn behandeling. De GAF-score is een aanwijzing dat eiser mantelzorg nodig heeft voor het welslagen van zijn behandeling. Dat wordt door een onafhankelijke psychiater bevestigd. Voorts doet eiser een beroep op twee zaken waarbij sprake is van gelijke gevallen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het BMA-advies naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig – en naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Uit het BMA-advies blijkt dat bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat bij het uitblijven van mantelzorg er op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel is niet nader onderbouwd en kan dus niet slagen.
Wat zijn de regels?
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies. [1] Verder volgt uit rechtspraak van de Afdeling [2] dat verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Eiser kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Verder kan hij met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het BMA-advies en de aanvullende nota naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig – en naar inhoud – inzichtelijk en concludent zijn en derhalve aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mochten worden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het BMA-advies en de aanvullende nota zijn gebaseerd op de informatie van de behandelaars van eiser. Het BMA is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat er geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht bij het uitblijven van de behandeling en dat de mantelzorg niet noodzakelijk is voor het welslagen van de medische behandeling. Eiser heeft niet betwist dat bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan. Hoewel uit de verklaringen van zijn behandelaars volgt dat eiser begeleiding nodig heeft, kan daaruit niet worden opgemaakt dat bij het uitblijven van de mantelzorg een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. De verklaringen van de onafhankelijke psychiater en de poh-ggz/psycholoog leiden niet tot een ander oordeel. Daaruit volgt geen wezenlijk ander beeld van de medische situatie van eiser dan uit de medische stukken die gebruikt zijn bij het BMA-advies en de aanvullende nota.
6.1.
Nu bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van hetgeen is aangevoerd over de mantelzorg in relatie tot het welslagen van de medische behandeling. [3]
6.2.
Het betoog dat als aan de GAF-score en de mantelzorg voldoende gewicht zou zijn toegekend, er wel sprake zou zijn van een medische noodsituatie bij het uitblijven van de medische behandeling en aan eiser wel uitstel van vertrek was verleend, slaagt niet. Deze stelling is speculatief van aard en niet nader onderbouwd.
7. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de aangehaalde zaken gelijk of vergelijkbaar zouden zijn met deze zaak.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1598.
2.Onder meer de Afdelingsuitspraken van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, en
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:130.