ECLI:NL:RBDHA:2021:7352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
NL21.8552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder niet verplicht tot behandeling op basis van familiebanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Tunesische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag indiende op 5 maart 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn aanvraag door Nederland behandeld moet worden. Hij voert aan dat hij de biologische vader is van twee minderjarige Nederlandse kinderen en een langdurige relatie heeft met een Nederlandse partner.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de Dublinverordening de bescherming van familie- en gezinsleven beoogt, dit niet automatisch betekent dat verweerder verplicht is om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen. De rechtbank stelt vast dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Eiser kan zijn belangen en die van zijn kinderen in een andere procedure naar voren brengen, en de rechtbank oordeelt dat de belangen van de kinderen niet in het geding zijn bij de overdracht aan Duitsland.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8552
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8553, op 25 juni 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [Geb. datum] 1998. Hij heeft op 5 maart 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw.1 Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening2 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder de asielaanvraag van eiser in behandeling dient te nemen. Daartoe voert eiser aan dat hij een langdurige relatie onderhoudt met een Nederlandse partner en dat hij de biologische vader is van twee
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
minderjarige, Nederlandse kinderen die uit deze relatie zijn voortgekomen. De voogdij over deze kinderen ligt bij de William Schrikker Stichting, maar eiser heeft een verzoek ingediend voor een omgangsregeling. Indien eiser wordt overgedragen aan Duitsland ontneemt verweerder de kinderen de mogelijkheid om hun vader te leren kennen, wat niet in hun belang is. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het IVRK.3 Eiser stelt verder dat het excessief formeel is om van eiser te verlangen dat hij een separate aanvraag indient in het kader van artikel 8 van het EVRM.4 Dat eiser een beroep op doet op artikel 8 van het EVRM is immers bekend bij verweerder.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Tussen partijen is wel in geschil of verweerder in wat eiser heeft aangevoerd aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag van eiser, ondanks de verantwoordelijkheid van Duitsland, aan zich te trekken.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan verweerder besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de Dublinverordening niet verplicht. Voor zover hier van belang, maakt verweerder in ieder geval gebruik van deze bevoegdheid wanneer bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.5
6. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of eiser dient te worden aangemerkt als de biologische vader van de minderjarige kinderen. Voor zover eiser moet worden gevolgd in zijn stelling dat hij de biologische vader is, overweegt de rechtbank het volgende.
7. Verweerder heeft in de (gestelde) familieband tussen eiser en zijn kinderen geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De Dublinverordening beoogt weliswaar te waarborgen dat familie- en gezinsleven wordt geëerbiedigd, maar dit verplicht verweerder niet zonder meer om in familierelaties – die niet door de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening worden beschermd – aanleiding te zien de behandeling van een aanvraag onverplicht aan zich te trekken.6 De Dublinverordening is bovendien niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familielid in Nederland kan worden verkregen. Hiervoor staan andere regelingen open.7 Gesteld, noch gebleken is dat eiser niet in de gelegenheid is een daartoe strekkende aanvraag in te dienen. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat het indienen van een reguliere aanvraag van excessieve formaliteit getuigt.
3 Verdrag inzake de rechten van het kind.
4 Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5 Zie paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2385.
7 Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:563.
8. De rechtbank volgt eiser daarnaast niet in zijn stelling dat verweerder de belangen van eisers minderjarige kinderen onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken, waardoor het overdrachtsbesluit in strijd is met het IVRK. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat toepassing van de Dublinverordening op onevenredige wijze nadelig is voor de kinderen, waardoor verweerder in redelijkheid van eisers overdracht aan Duitsland af moet zien. Uit de overgelegde stukken van de William Schrikker Stichting blijkt überhaupt niet dat het belang van de kinderen zonder meer met de aanwezigheid van eiser in Nederland is gediend. Hoewel uit deze stukken volgt dat eiser door de voogdijinstelling als de vader van de kinderen wordt aangemerkt, blijkt daaruit ook dat het eiser niet is toegestaan zijn kinderen te bezoeken. Er geldt geen omgangsregeling en eiser heeft de kinderen, naar hij zelf stelt, vanaf hun geboorte niet gezien. Deze omstandigheden bieden dan ook geen grond voor het oordeel dat overdracht van eiser aan Duitsland in strijd is met de belangen van eisers kinderen. Verweerder heeft hierin terecht geen aanleiding gezien om eisers asielaanvraag met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier op 7 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Documentcode: DSR15823889

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.