Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser met de Syrische nationaliteit. De zaak betreft de weigering van de staatssecretaris om eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen, waarbij het bezwaar van eiser tegen deze weigering kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiser, die op het moment van de asielaanvraag 24 jaar oud was, betoogde dat hij als jongvolwassene moest worden aangemerkt en dat er sprake was van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie met zijn moeder, die al in Nederland verbleef.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet als jongvolwassene kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat eiser ten tijde van de inreis van zijn moeder in Nederland nog geen 25 jaar oud was en dat hij nooit een zelfstandig gezin had gevormd. De rechtbank vond dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser zich zelfstandig had kunnen handhaven en dat hij ten onrechte niet in bezwaar was gehoord. Hierdoor was het beroep van eiser gegrond en werd het bestreden besluit vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van jongvolwassenheid in het vreemdelingenrecht en de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig te motiveren waarom een jongvolwassene niet als zodanig wordt aangemerkt. De rechtbank heeft ook de relevante juridische kaders en beleidsregels in overweging genomen, waaronder de Vreemdelingencirculaire en jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.