In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. De werkgever, een besloten vennootschap, had de werknemer op 2 maart 2021 op staande voet ontslagen omdat hij tijdens werktijd, zonder toestemming, afval had ingezameld op het woonadres van een collega. De werknemer had zich schuldig gemaakt aan zwartladen, wat in strijd is met de gedragscode van de werkgever. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat de werknemer een dringende reden had gegeven voor het ontslag door inbreuk te maken op de integriteitsregels van de werkgever. De kantonrechter kende de werkgever een gefixeerde schadevergoeding toe van € 6.924,60, te vermeerderen met wettelijke rente, en een transitievergoeding van € 22.690,00 aan de werknemer, ondanks het feit dat het ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar werd beschouwd. De beslissing om de transitievergoeding toe te kennen was gebaseerd op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder de lange duur van zijn dienstverband en het besef van zijn foutief handelen. Beide partijen werden veroordeeld om hun eigen proceskosten te dragen.