ECLI:NL:RBDHA:2021:7296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
588272 / HA ZA 20-159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en de uitoefening van erfdienstbaarheid met betrekking tot agrarisch verkeer en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021, gaat het om een geschil tussen Murbo B.V. en gedaagden over de uitoefening van een erfdienstbaarheid van weg. Murbo B.V. vordert opheffing van de erfdienstbaarheid, terwijl gedaagden, die in Duitsland wonen, zich verzetten tegen deze vordering en zelf diverse eisen indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid van weg uitsluitend voor agrarisch verkeer is bedoeld, en dat gedaagden recht hebben op onbelemmerde toegang tot hun perceel. De rechtbank heeft verschillende vorderingen van beide partijen beoordeeld en heeft Murbo c.s. opgedragen om te zorgen voor de afgifte van een sleutel voor de toegang tot de erfdienstbaarheid. Tevens zijn er dwangsommen opgelegd voor het niet naleven van de uitspraak. De rechtbank heeft de vorderingen van gedaagden tot schadevergoeding afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de gestelde schade. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANKDEN HAAG
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C09-588272 - HA ZA 20-159
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter zitting van 8 juli 2021
In de zaak van

1.1. MURBO B.V.te Hazerswoude ,

2.
[eiser 2]te [plaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gedaagden in het incident ex 223 Rv,
advocaat: mr. A.H. van der Wal te Leeuwarden,
tegen

1.[gedaagde] [plaats 2] (Duitsland),

2.
[gedaagde 2]te [plaats 2] (Duitsland),
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
eisers in het incident ex art. 223 Rv,
advocaat: mr. I.W. van Osch te Kwintsheul.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk Murbo c.s. genoemd en ieder afzonderlijk Murbo en [eiser 2] . Gedaagden worden hierna gedaagden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 november 2019, met producties 1-5;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1-32;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties (Murbo 1-5);
  • het tussenvonnis van 19 augustus 2020 waarbij een plaatsopneming en mondelinge behandeling zijn bevolen;
  • de akte eiswijziging tevens overlegging producties van de zijde van [gedaagden] , met producties 33-52;
  • de brief van 8 januari 2021 van de zijde van Murbo c.s. met producties (Murbo 6-11);
  • de conclusie eisvermeerdering tevens houdende provisionele eis tevens overlegging producties (53-58)
  • de brief van 18 juni 2021 van de zijde van Murbo c.s. met producties (Murbo 12-16)
  • de plaatsopneming en de aansluitende mondelinge behandeling van 2 juli 2021, waarbij zijn verschenen:
  • de heer [eiser 1] en mevrouw [eiser 1] namens Murbo en [eiser 2] , bijgestaan door mr. van der Wal voornoemd;
  • de heer [gedaagde] in persoon, bijgestaan door mr. van Osch voornoemd.
- de voortzetting van de mondelinge behandeling via Skype voor bedrijven op 8 juli 2021, waarbij zijn verschenen als deelnemer aan de videozitting:
o de heer [eiser 1] en mevrouw [eiser 1] namens Murbo en [eiser 2] , bijgestaan door mr. van der Wal voornoemd;
o de heer [gedaagde] in persoon, bijgestaan door mr. van Osch voornoemd.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Partijen hebben te kennen gegeven thans nog geen behoefte te hebben aan een uitwerking van het verhandelde ter terechtzitting in een proces-verbaal. Mochten zij of een van hen dat op een later moment wensen, dan zal dit proces-verbaal worden opgemaakt.

2.De beslissing

De rechtbank:
In conventie en in reconventie en in het incident
2.1.
gebiedt Murbo c.s. om te bewerkstelligen dat [gedaagden] onbelemmerd gebruik kunnen (blijven) maken van de erfdienstbaarheid van weg, onder meer door afgifte of ter beschikkingstelling van de sleutel van het toegangshek aan [gedaagden] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per keer dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,--;
2.2.
verbiedt [gedaagden] om de toegangsweg naar hun perceel te gebruiken als parkeerplaats of stallingsplaats voor (motor)voertuigen en dergelijke en als opslagplaats voor welke goederen dan ook en verbiedt [gedaagden] om de doorgang op andere wijze te belemmeren, een en ander op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere overtreding van dit verbod, met een maximum van € 10.000,--;
2.3.
gebiedt [gedaagden] om hun perceel in het groeiseizoen, ieder jaar van april tot en met september, eenmaal per zes weken te maaien, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per keer dat zij hieraan niet voldoen, met een maximum van € 10.000,--;
2.4.
bepaalt dat de noordelijke grens tussen de percelen van partijen zal worden vastgesteld conform de door het kadaster uit te meten grens, welke meting plaatsvindt in aanwezigheid van beide partijen en bepaalt verder dat iedere partij de helft van de kosten van deze kadastrale meting draagt;
2.5.
veroordeelt Murbo c.s., voor zover uit de kadastrale meting blijkt dat het hekwerk van Murbo c.s. op het perceel van [gedaagden] is geplaatst, binnen twee weken na die inmeting het hekwerk te verwijderen op eigen kosten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,--;
2.6.
verbiedt Murbo c.s. en hun medewerkers om hun perceel te verlaten via het perceel van [gedaagden] ,, op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere overtreding van dit verbod, met een maximum van € 10.000,--;
2.7.
verklaart [gedaagden] niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot het bepalen van een geotechnisch onderzoek met veroordeling tot betaling van de daaruit volgende schade (vordering VIII (bij eerste eiswijziging)) en de verklaring voor recht dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering (vordering XV (bij eerste eiswijziging));
2.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in conventie en in reconventie en in het incident draagt;
2.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Inhoud en wijze van uitoefening erfdienstbaarheid
3.2.
Tussen partijen bestaat in de eerste plaats verschil van mening over de betekenis van de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan naar de openbare weg over het ter plaatse gelegen pad. Voordat de rechtbank de verschillende vorderingen van partijen bespreekt, zal zij eerst de reikwijdte van de erfdienstbaarheid vaststellen.
3.3.
Bij de vestiging van de erfdienstbaarheid is destijds in de notariële akte het volgende vermeld:
“de erfdienstbaarheid inhoudende het recht van weg uitsluitend voor agrarisch verkeer, om te komen van en te gaan naar de openbare weg [straat] over het aan partijen genoegzaam bekende pad met (motor)voertuigen waarvan de asdruk maximaal vijf ton bedraagt, terwijl de kosten van onderhoud en vernieuwing daarvan zullen worden gedragen door de eigenaren van het heersend erf en het dienend erf, ieder voor de helft. Het is verboden bedoeld pad te gebruiken als stallingsplaats van agrarische benodigdheden, (motor)voertuigen en dergelijke en als opslagplaats voor welke goederen ook, of de doorgang op andere wijze te belemmeren.”
3.4.
Volgens artikel 5:73 BW worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regels daarover ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bij de uitleg van de akte van vestiging van erfdienstbaarheid is bepalend de in die akte opgenomen tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid door de in de akte gebruikte bewoordingen uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de (inhoud van de) gehele akte.
3.5.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de verkeersbewegingen van [gedaagden] over de erfdienstbaarheid kwalificeren als agrarisch verkeer. De rechtbank stelt voorop dat het begrip agrarisch verkeer niet nader is ingevuld in de akte en ook geen vastomlijnde betekenis heeft. Dit betekent dat de rechtbank aan de objectieve maatstaven de betekenis van ‘
agrarischverkeer’ dient vast te stellen. Bij de uitleg van dit begrip kent de rechtbank een grote betekenis toe aan de bestemming van het perceel. Ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid was op het perceel een kwekerij gevestigd. Bovendien had het perceel ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid een agrarische bestemming en deze bestemming is nadien niet gewijzigd. Aan deze objectieve omstandigheden wordt in het kader van de uitleg van de akte een grotere betekenis toegekend dan de eigen opvatting van [gedaagden] in een bestuursrechtelijke procedure van de gemeente [gemeente] dat dit niet het geval is, waarnaar Murbo c.s. hebben verwezen (productie 4 bij dagvaarding). [gedaagden] hebben op de zitting onweersproken gesteld dat zij een drietal keer gepoogd hebben het perceel aan een kweker te verkopen en dat zij het perceel in de toekomst waarschijnlijk aan een kweker zullen verkopen, waarmee het perceel weer voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. Dit alles duidt erop dat het perceel een agrarische bestemming heeft en zal behouden.
3.6.
Ter zitting hebben [gedaagden] toegelicht dat zij het perceel, mede bij gebrek aan andere gebruiksmogelijkheden, hebben ingezaaid met gras om verdere verwildering – en de daarmee gepaard gaande overlast voor omringende percelen – te voorkomen. Op het perceel worden momenteel geen andere activiteiten van enige betekenis ontplooid. Het gebruik van de zendmast is van dusdanig beperkte betekenis dat deze buiten beschouwing gelaten moet worden. Het maaien van het gras moet worden aangemerkt als onderhoud van een perceel met een agrarische bestemming. Het verkeer ten behoeve van dat periodiek onderhoud moet dan ook worden aangemerkt als agrarisch verkeer.
3.7.
Primair hebben Murbo c.s. opheffing van de erfdienstbaarheid gevorderd. Op grond van artikel 5:79 BW kan de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening daarvan meer heeft en het niet meer aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of redelijk belang daarbij zal terugkeren. Reeds uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat de beoordelingsmaatstaf uitgaat van alleen het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn rechten (i.c. [gedaagden] ), hetgeen betekent dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf (i.c. Murbo) bij opheffing geen rol spelen, behalve in het geval van misbruik van bevoegdheid (vgl. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736).
3.8.
Gelet op de hiervoor gegeven beoordelingsmaatstaf dient de primaire vordering van Murbo c.s. tot opheffing van de erfdienstbaarheid van weg te worden afgewezen. Niet gezegd kan worden dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid onmogelijk is geworden. Gezien de agrarische bestemming van het perceel kan evenmin worden gezegd dat [gedaagden] geen redelijk belang hebben bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid althans dat een dergelijk belang niet zal terugkeren. Hierbij betrekt de rechtbank tevens het gegeven dat er op dit moment voor [gedaagden] geen andere mogelijkheid is om van hun perceel naar de openbare weg te gaan terwijl in deze procedure onvoldoende duidelijk is geworden of een vergunning zal worden verleend voor het creëren van een uitrit aan de zijde van het perceel van [gedaagden] dat grenst aan de openbare weg.
3.9.
Nu het onderhouden van het perceel van [gedaagden] moet worden gezien als een activiteit waarvan het verkeer dat daarvoor nodig is moet worden aangemerkt als agrarisch verkeer, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om [gedaagden] te verbieden om gebruik te maken van het recht van erfdienstbaarheid. Deze subsidiaire vordering van Murbo c.s. zal daarom eveneens worden afgewezen.
3.10.
[gedaagden] dienen om hun perceel te kunnen onderhouden een onbelemmerde toegang te hebben tot hun perceel. Dit recht verhindert Murbo c.s. niet om een hek op de toegangsweg waarop een erfdienstbaarheid gevestigd is te plaatsen. [gedaagden] dienen echter wel de beschikking te krijgen over een sleutel voor het op de toegangsweg geplaatste hek. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat toegang tot een sleutelkluis in de directe nabijheid van de poort, zolang [gedaagden] te allen tijde en zonder tussenkomst van Murbo c.s. toegang tot de sleutel en de toegangsweg hebben De vordering van [gedaagden] om Murbo c.s. te gebieden om te bewerkstelligen dat [gedaagden] onbelemmerd gebruik te kunnen maken van hun recht van erfdienstbaarheid zal daarom op deze wijze worden toegewezen. Nu deze vordering zal worden toegewezen hebben [gedaagden] geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening. De vordering hiertoe zal daarom worden afgewezen.
3.11.
Volgens artikel 5:74 BW dient de uitoefening van de erfdienstbaarheid op de voor het dienende erf minst belastende wijze te geschieden, waarbij in dit geval tevens geldt dat de toegangsweg niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt dan voor agrarisch verkeer. Dit betekent dat [gedaagden] hun auto of andere (motor)voertuigen niet op het pad mogen parkeren of het pad mogen gebruiken als opslagplaats voor goederen. De meer subsidiaire vordering van Murbo c.s. om [gedaagden] te verbieden om de toegangsweg naar hun perceel te gebruiken als parkeerplaats of stallingsplaats voor (motor)voertuigen en dergelijke en als opslagplaats voor welke goederen dan ook zal daarom worden toegewezen.
Het aanleggen van bochtstralen
3.12.
[gedaagden] vorderen Murbo c.s. te gebieden de toegangsweg toegankelijk te maken en te houden door het aanleggen van bochtstralen.
3.13.
Als eigenaren komen Murbo c.s. in beginsel de bevoegdheid toe om hun perceel in te richten zoals zij dat willen. Op een deel van hun perceel rust echter een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het perceel van [gedaagden] in verband waarmee [gedaagden] een onbelemmerde toegang te hebben tot de toegangsweg naar hun perceel waar het gaat om agrarisch verkeer.
3.14.
De rechtbank heeft tijdens de plaatsopneming geconstateerd dat Murbo c.s. diverse tegels heeft geplaatst in de haakse bocht van de toegangsweg zodat voertuigen die van de toegangsweg gebruik maken voldoende ruimte hebben om deze bocht te kunnen nemen. Gelet hierop hebben Murbo c.s. op dit punt naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewerkstelligd dat [gedaagden] onbelemmerd gebruik kun maken van de erfdienstbaarheid van weg. De rechtbank zal de vordering van [gedaagden] tot het aanleggen van bochtstralen daarom bij gebrek aan belang afwijzen.
Het maaien van het gras
3.15.
Murbo c.s. vorderen [gedaagden] te gebieden om hun perceel in het groeiseizoen regelmatig te maaien. Hiermee wordt volgens hen ernstige vervuiling van het water in het waterbassin met zaad van hoog opgroeiend onkruid voorkomen. [gedaagden] hebben te kennen gegeven dat zij hun perceel reeds regelmatig maaien en dat er dus geen belang is bij toewijzing van deze vordering.
3.16.
De rechtbank stelt voorop dat Murbo c.s. mede gezien de agrarische activiteiten die zij op hun perceel verrichten er belang bij hebben dat [gedaagden] hun perceel gedurende groeiseizoen regelmatig maaien zodat er minder onkruid opschiet. Gezien de slechte verstandhouding tussen partijen en gezien het feit dat partijen gebaat zijn bij duidelijkheid over hun rechten en verplichtingen ten opzichte van elkaar, ziet de rechtbank aanleiding deze vordering van Murbo c.s. toe te wijzen.
Grensbepaling en verwijderen hekwerk
3.17.
Nu beide partijen een vordering hebben ingesteld om het noordelijke deel van de kadastrale grens tussen hun percelen vast te stellen en partijen gebaat zijn bij vaststelling van de perceelsgrenzen met heldere markeringen, zal de rechtbank deze vorderingen toewijzen. De rechtbank zal bepalen dat partijen ieder de helft van de kosten van de kadastrale inmeting moeten dragen. Partijen dienen voorts ervoor zorg te dragen dat de inmeting kadastraal wordt vastgelegd.
3.18.
Indien na de kadastrale inmeting blijkt dat Murbo c.s. hun hekwerk op het perceel van [gedaagden] hebben geplaatst, dienen zij dit hekwerk te verwijderen. De vordering van [gedaagden] tot verwijdering van het hekwerk zal onder die voorwaarde worden toegewezen.
Verbod medewerkers Murbo c.s. om terrein te verlaten via perceel van [gedaagden]
3.19.
Vast staat dat het is voorgekomen dat medewerkers en opdrachtnemers van Murbo c.s. het perceel van [gedaagden] hebben betreden. [gedaagden] vorderen in verband hiermee de medewerkers van Murbo c.s. te verbieden om het perceel van Murbo c.s. te verlaten via het perceel van [gedaagden]
3.20.
Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat medewerkers van Murbo c.s. het perceel van Murbo c.s. betreden, ziet de rechtbank gezien de slechte verstandhouding tussen partijen en gezien het feit dat partijen gebaat zijn bij duidelijkheid wat betreft hun rechten en verplichtingen ten opzichte van elkaar, aanleiding deze vordering van [gedaagden] toe te wijzen.
Belang bij geotechnisch onderzoek en sprake van evidente privaatrechtelijke belemmering?
3.21.
[gedaagden] vorderen – kort samengevat – te bepalen dat in opdracht van en voor rekening van Murbo c.s. een geotechnisch onderzoek plaatsvindt naar de gevolgen van het plaatsen van het waterbassin, te verklaren voor recht dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering door de aanwezigheid van het waterbassin en vergoeding van de schade die [gedaagden] hebben geleden.
3.22.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagden] alleen belang hebben bij deze vorderingen indien voldoende vaststaat dat het waterbassin schade heeft veroorzaakt of zal veroorzaken.
3.23.
De rechtbank heeft tijdens de plaatsopneming diverse scheuren in het betonpad naast het waterbassin geconstateerd. Verder heeft zij geconstateerd dat het betonpad langs het waterbassin op verschillende plaatsen enkele centimeters is verzakt. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat het betonpad reeds enkele decennia oud is en is gelegen in een veengebied.
3.24.
Zelfs indien de verzakkingen en de scheuren het gevolg zijn van de bouw van het waterbassin, hebben [gedaagden] onvoldoende gesteld tot welke schade dit heeft geleid.
De hinder die hierdoor wordt veroorzaakt is, indien de stellingen van [gedaagden] worden gevolgd, beperkt tot het zo nu en dan onder water staan van het betonpad. Gesteld noch gebleken is dat het pad of het perceel van [gedaagden] daardoor niet meer of verminderd toegankelijk is. Hierbij betrekt de rechtbank tevens de omstandigheid dat de beide percelen een agrarische bestemming hebben waarmee de hinder van een betonpad dat op diverse plekken enigszins is verzakt beperkt blijft. Evenmin is gebleken dat het water dat zo nu en dan op het betonpad blijft liggen afwatert op het perceel van [gedaagden] Gelet op de omstandigheid dat het deel van het betonpad dat op het perceel van Murbo c.s. ligt lager ligt, is het aannemelijk dat het water op het betonpad voornamelijk zal aflopen op het perceel van Murbo c.s. Gezien het voorgaande, komt de rechtbank tot het oordeel dat, voor zover de bouw van het waterbassin al heeft geleid tot verzakking van het betonpad, dit tot beperkte hinder lijdt. [gedaagden] hebben ook anderszins niet onderbouwd dat zij schade hebben geleden door de bouw van het waterbassin.
3.25.
Nu niet gebleken is dat de gestelde verzakking die het gevolg is van de bouw van het waterbassin thans leidt tot hinder en/of schade aan het perceel van [gedaagden] , hebben [gedaagden] geen belang bij een geotechnisch onderzoek en de gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering, zodat zij niet-ontvankelijk zijn in de hiertoe ingestelde vorderingen.
Schadevergoeding wegens belemmering van de uitoefening van de erfdienstbaarheid/schending eigendomsrecht
3.26.
[gedaagden] maken aanspraak op een schadevergoeding van € 30.000,-- wegens belemmering van de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Deze belemmering bestaat uit drie onderdelen (niet kunnen verkopen aandrijfinstallatie, belemmering erfdienstbaarheid en betreden perceel [gedaagden] ) die hierna afzonderlijk worden behandeld.
3.27.
[gedaagden] stellen dat zij door een blokkade van de erfdienstbaarheid een antenne-aandrijving die op hun perceel is opgeslagen niet hebben kunnen vervoeren en vervolgens verkopen aan een derde. Voor zover het vervoer van een dergelijk voorwerp kan worden aangemerkt als agrarisch verkeer, waarvoor de erfdienstbaarheid kan worden gebruikt, hebben [gedaagden] het causaal verband tussen de gemiste verkoopopbrengsten en de schade niet aangetoond. Zo hebben [gedaagden] niet inzichtelijk gemaakt waarom de betreffende installatie niet op een later moment alsnog verkocht kon worden.
3.28.
Verder stellen [gedaagden] dat zij geen gebruik konden maken van de erfdienstbaarheid in de periode dat Murbo c.s. werkzaamheden op hun perceel hebben uitgevoerd (periode juni 2018 – augustus 2019). Voor zover deze stelling komt vast te staan, dan is niet gebleken dat [gedaagden] belemmerd zijn in het onderhoud van hun perceel. De grasmaaier waarmee dit onderhoud wordt uitgevoerd staat immers op het perceel en gesteld noch gebleken is dat het perceel in de betreffende periode niet te voet bereikbaar was en dat zij belemmerd zijn in het uitoefenen van agrarisch verkeer.
3.29.
Ten slotte hebben [gedaagden] onvoldoende onderbouwd dat de door hen gestelde inbreuk op het eigendomsrecht (het ongevraagd met een mobiele hoogwerker over het perceel van [gedaagden] rijden, het stallen van een aanhanger voor de periode van 4 uur en wildplassen) geleid heeft tot de schade die zij stellen te hebben geleden.
3.30.
Deze vordering is dan ook niet voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoeding wegens schade aan de elektrakabel
3.31.
[gedaagden] maken aanspraak op een schadevergoeding van € 3.558,-- wegens schade aan de elektrakabel.
3.32.
Gezien het verweer van Murbo c.s. en de eigen stelling van [gedaagden] dat de kabel functioneert, had het op de weg van [gedaagden] gelegen om hun stelling dat de elektrakabel door toedoen van Murbo c.s. is beschadigd nader te onderbouwen. Nu zij dit niet hebben gedaan, moet de vordering worden afgewezen. Hierbij merkt de rechtbank op dat het opnieuw ingraven van de elektrakabel voor rekening van [gedaagden] zelf dient te komen.
Schadevergoeding wegens schade aan de zendmast
3.33.
[gedaagden] maken aanspraak op een (aanvullende) schadevergoeding van
€ 337,-- wegens schade aan de zendmast.
3.34.
Nu [gedaagden] niet met stukken hebben aangetoond dat zij deze schade daadwerkelijk hebben geleden, dient deze vordering te worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens schade door snoeiwerk
3.35.
[gedaagden] maken aanspraak op een schadevergoeding van € 1.995,-- wegens schade aan hun beplanting door het snoeiwerk van Murbo c.s.
3.36.
Deze vordering zal eveneens worden afgewezen. De rechtbank heeft tijdens de descente waargenomen dat de beplanting die gesnoeid is voornamelijk wildgroei betreft. Mede gelet op de aard van de beplanting hebben [gedaagden] onvoldoende onderbouwd dat zij door het snoeien schade hebben geleden.
Schadevergoeding wegens immateriële schade
3.37.
[gedaagden] maken aanspraak op vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 2.000,--.
3.38.
Vooropgesteld wordt dat als de schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
3.39.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van meerdere incidenten tussen partijen die door beide partijen als zeer onaangenaam zijn ervaren. [gedaagden] hebben echter onvoldoende onderbouwd dat zij hierdoor immateriële schade hebben geleden en dat deze onaangename ervaring kan worden aangemerkt als schade op grond van het bepaalde in artikel 6:106 BW voor toewijzing in aanmerking komt. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens reiskosten en telefoonkosten op 15 juni 2021
3.40.
[gedaagden] maken aanspraak op schadevergoeding van € 248,80 wegens reiskosten en telefoonkosten die zij door toedoen van Murbo c.s. op 15 juni 2021 hebben gemaakt.
3.41.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen, nu de grondslag hiervan onvoldoende is onderbouwd.
De camera’s
3.42.
Beide partijen hebben videocamera’s op hun perceel staan met het oog op de bescherming van hun eigendommen.
3.43.
Partijen beschuldigen elkaar ervan dat de betreffende camera’s niet alleen gericht zijn op dan wel opnames maken van het eigen perceel maar tevens gericht zijn op dan wel opnames maken van het perceel van de andere partij. Beide partijen hebben daarom over en weer gevraagd om een verbod tot het richten van camera’s op hun perceel of het maken van cameraopnames van hun perceel. De rechtbank heeft ter zitting van 2 juli 2021 de opnames van de betreffende camera’s bekeken en geconstateerd dat de camera’s van beide zijden op dit moment geen ongeoorloofde opnames maken van het perceel van de andere partij. [gedaagden] hebben een privacy-instelling toegepast waardoor geen zicht is op het perceel van Murbo c.s. En op de beelden van de camera van Murbo c.s. is nauwelijks zicht op het perceel van [gedaagden] De beide vorderingen zullen daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Dwangsommen
3.44.
De rechtbank ziet – gezien de slechte verstandhouding tussen partijen – aanleiding om aan de diverse verboden, geboden en veroordelingen dwangsommen te verbinden. De diverse dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd.
Proceskosten
3.45.
Omdat partijen zowel in conventie, in reconventie als in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij in conventie, in reconventie en in het incident de eigen kosten draagt.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 13 juli 2021.
WAARVAN PROCES-VERBAAL