ECLI:NL:RBDHA:2021:7155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van medische rapporten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 juli 2021, is de rechtbank geconfronteerd met een geschil over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werknemer, die door psychische en lichamelijke klachten arbeidsongeschikt was. De zaak betreft de Pannenkoekenboerderij v.o.f. als eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als verweerder. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep tegen een besluit van het Uwv, waarin het bezwaar van de werknemer tegen de hoogte van zijn WIA-uitkering ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft deskundigen benoemd om de arbeidsongeschiktheid van de werknemer te onderzoeken, waarbij verschillende rapporten zijn ingediend. De deskundige concludeerde dat de werknemer lijdt aan een combinatie van psychische stoornissen en dat er geen behandeling is die op lange termijn verbetering kan bieden. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in zijn oordeel dat de werknemer op de datum in geding, 30 juli 2018, duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en bepaald dat de werknemer met terugwerkende kracht recht heeft op een IVA-uitkering. Tevens zijn de proceskosten aan de eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

Pannenkoekenboerderij [eiseres] v.o.f., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: L.B.J. Vrolijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. A.J.M. Vélu).

Procesverloop

In het besluit van 30 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de heer
[derde-partij] (belanghebbende) meegedeeld dat de hoogte van de uitkering die hij op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt, niet wijzigt. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft onverminderd 80 tot 100%.
Bij besluit van 4 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019.
Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van zijn moeder en een woonbegeleidster en bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en bepaald dat verzekeringsarts A.L. Mathoera (de deskundige) als deskundige wordt benoemd om belanghebbende te onderzoeken en hiervan de rechtbank van verslag en advies te voorzien. Op 5 maart 2020 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
De deskundige heeft op 22 juni 2020, 28 juli 2020 en op 8 februari 2021 op verzoek van de rechtbank nader gerapporteerd.
Partijen hebben op deze rapporten gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting
achterwege blijft, waarna het onderzoek op 28 juni 2021 is gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Belanghebbende was vanaf 15 juni 1998 in dienst bij eiseres. Hij is op
5 februari 2016 uitgevallen met psychische klachten voor zijn werk als kok voor 32 uur per week. In december 2016 is bij belanghebbende darmkanker gediagnosticeerd waarvoor hij tot en met juli 2017 is behandeld met chemotherapie. Bij besluit van 22 mei 2017 heeft verweerder de aanvraag van belanghebbende om een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd afgewezen. Bij besluit van 30 januari 2018 heeft verweerder aan belanghebbende per 2 februari 2018 (einde wachttijd) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het hiertegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 23 mei 2018 ongegrond verklaard.
Besluitvorming
1.2
Belanghebbende heeft op 4 juni 2018 schriftelijk aan verweerder gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd, waarna verweerder medische en arbeidskundige onderzoeken heeft laten verrichten. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen passende functies voor belanghebbende kunnen duiden. De arbeidsongeschiktheidsklasse blijft daarom 80 tot 100%. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn WIA-uitkering niet wijzigt.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat belanghebbende volledig arbeidsongeschikt is als gevolg van de bij hem bestaande psychische en lichamelijke klachten. Volgens verweerder is te verwachten dat de klachten van belanghebbende met behandeling zullen verbeteren. Van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid is dan ook geen sprake, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Aan het bestreden besluit heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 26 februari 2019 ten grondslag gelegd.
Standpunten partijen
3.1
Bij de behandeling van het beroep ter zitting is naar voren gekomen dat partijen een gemotiveerd afwijkende visie hebben over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de belanghebbende. Van de zijde van eiseres is een verzekeringsgeneeskundig rapport van verzekeringsarts J.M. van der Toorn van 10 oktober 2019 overgelegd. Hieruit volgt dat deze verzekeringsarts zich - kort samengevat - op het standpunt stelt dat de fysieke beperkingen ten gevolge van de kwaadaardige aandoening waarvan bij de derde-partij sprake was, niet zullen afnemen. Dit geldt ook voor de psychische beperkingen op basis van een lager intelligentieniveau en (autistische) persoonlijkheidskenmerken.
3.2
In reactie op dit door eiseres in beroep overgelegde rapport heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts b&b van 15 november 2019 overgelegd. Hierin heeft deze arts gemotiveerd uiteengezet dat alleen de beperkingen ten aanzien van deadlines en samenwerken bij belanghebbende blijvend zijn. Met alleen deze beperkingen zijn voldoende functies te duiden, waardoor er geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen.
Oordeel van de rechtbank
4.1
Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van belanghebbende op 30 juli 2018 (de datum in geding) als duurzaam moet worden aangemerkt, waarmee belanghebbende zou voldoen aan de voorwaarden van een IVA-uitkering.
4.2
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient de verzekeringsarts volgens het UWV het door het UWV vastgestelde beoordelingskader te hanteren.
Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
a. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
b. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Voorts bevat het beoordelingskader het volgende:
“De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden; of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken, gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.”
4.3
Volgens vaste rechtspraak [1] dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4
De rechtbank heeft de deskundige een medisch onderzoek laten verrichten naar de al dan niet bestaande duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van belanghebbende. De deskundige heeft op 5 maart 2020 voor het eerst aan de rechtbank gerapporteerd. Hij heeft vastgesteld dat er bij belanghebbende sprake is van een psychische stoornis, zijnde een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis waarbij het met name gaat om sociaal-communicatieve tekorten. Ook is sprake van zwakbegaafdheid. Vaststaat dat deze aandoeningen niet zullen verbeteren. Dit heeft de deskundige afgeleid uit de resultaten van het op 8 oktober 2018 bij belanghebbende verrichte neuropsychologisch onderzoek (NPO). Met betrekking tot deze aandoeningen is daarom sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, aldus de deskundige.
De deskundige heeft ook geconstateerd dat bij belanghebbende sprake is van een dysthyme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO. Met betrekking tot deze aandoeningen heeft de deskundige de verwachting uitgesproken dat de belastbaarheid van belanghebbende niet of nauwelijks zal verbeteren. De reden hiervan is dat de psychische behandeling die belanghebbende in 2018 had, geen verbetering heeft opgeleverd. Hierbij heeft de deskundige opgemerkt dat een dysthyme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO, chronische stoornissen zijn. Hiervoor is geen behandeling waarvan vaststaat dat deze op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid.
Verder heeft de deskundige geconstateerd dat belanghebbende een jaar na de datum in geding nog steeds last heeft van vermoeidheidsklachten. De deskundige heeft uit de informatie van de oncoloog afgeleid dat deze klachten na chemotherapie kunnen blijven bestaan. Verder houden de vermoeidheidsklachten verband met de slechte nachtrust waarvan bij belanghebbende sprake is. Uit de door belanghebbende ingebrachte medische informatie van de somnoloog heeft de deskundige afgeleid dat bij belanghebbende de diagnose chronische primaire idiopatische insomnia is gesteld. De deskundige heeft uiteengezet dat een behandeling hiervan bij GGZ tot de mogelijkheden behoort, maar dat het allerminst vaststaat dat dit kan leiden tot verbetering van de slaapstoornis omdat de oorzaak van de slaapstoornis niet is vast te stellen.
4.5.1
De verzekeringsarts b&b heeft hierop in haar rapport van 7 april 2020 gereageerd. Het rapport van de deskundige en de hierin weergegeven conclusie heeft de verzekeringsarts b&b niet kunnen overtuigen. De zwakbegaafdheid en de ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis leiden bij belanghebbende tot blijvende beperkingen, maar er zijn ook een aantal beperkingen die bij een verbetering van de depressieve klachten niet meer van toepassing zijn, zoals werk onder rechtstreeks toezicht, het uitvoeren van een eigen deeltaak en het uiten van de eigen gevoelens.
De verzekeringsarts b&b heeft ook bedenkingen bij de conclusie van de deskundige dat de behandeling van de dysthyme stoornis en de persoonlijkheidsstoornis NAO bij belanghebbende in 2018 geen verbetering heeft opgeleverd. De dagbehandeling die hierop was gericht ging toen vanwege de darmkanker niet door. Van een dagbehandeling, inclusief medicatiegebruik, mag een gunstig resultaat worden verwacht.
Ook heeft de verzekeringsarts b&b uiteengezet dat de vermoeidheidsklachten niet alleen verband houden met de doorgemaakte kanker, maar mogelijk ook met de depressieve klachten en dat deze klachten kunnen verbeteren bij de juiste behandeling, al is het wel zo dat enige vermoeidheid na kanker kan blijven bestaan.
Met betrekking tot de primaire idiopathische insomnia merkt de verzekeringsarts b&b op dat in het rapport van de deskundige geen volledige weergave wordt gegeven van de bevindingen van de betreffende specialist. Zij weet daarom niet of zij de conclusie van de deskundige met betrekking tot de bedoelde aandoening zomaar kan volgen.
4.5.2
De verzekeringsarts b&b heeft een fictieve Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld waarin alleen de beperkingen staan vermeld die zij bij belanghebbende duurzaam vindt. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b aan de hand van die FML een arbeidsongeschiktheidsschatting verricht. De arbeidsdeskundige b&b heeft diverse functies voor belanghebbende kunnen selecteren. Op basis van die functies zou sprake zijn van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
4.6
Uit de reactie van eiseres hierop volgt dat zij zich met deze conclusie niet kan verenigen. Eiseres is van mening dat de verzekeringsarts b&b het oordeel van de deskundige had moeten volgen en vast had moeten stellen dat belanghebbende per de datum in geding alsnog recht heeft op een IVA-uitkering.
4.7
De rechtbank heeft de deskundige verzocht om op de reactie van de verzekeringsarts b&b en de opgestelde fictieve FML te reageren. Hierbij heeft de rechtbank een aantal vragen gesteld aan de deskundige.
4.8.1
Uit de nadere rapporten van 22 juni en 28 juli 2020 blijkt dat de deskundige geen aanleiding ziet om zijn standpunt te herzien. Belanghebbende lijdt volgens hem aan een combinatie van psychische stoornissen waarvan er geen behandeling aanwezig is waarvan vast staat dat deze op de lange termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid. De deskundige heeft gewezen op het feit dat belanghebbende in 2018, tot twee keer toe, de motivatie heeft opgebracht om groepstherapie te volgen na de behandeling van kanker, welke behandelingen niet effectief waren. Dat hij geen dagbehandeling heeft gehad maar groepstherapie, werpt hier volgens de deskundige geen ander licht op.
Tevens heeft de deskundige de brief van neuroloog-somnoloog T. Tacke overgelegd van
24 januari 2020 waarin de bevindingen met betrekking tot de primaire idiopathische insomnia staan vermeld. De deskundige wijst er op dat de cognitieve gedragstherapie die hiervoor kan worden gevolgd een kans van slagen heeft van 70-80% in meer of mindere mate. Deze theoretische slagingskans voor de bedoelde slaapstoornis vindt de deskundige voor de verbetering van de algehele belastbaarheid niet substantieel bijdragend op de lange termijn. Hierbij heeft hij betrokken het feit dat bij belanghebbende sprake is van meervoudige therapieresistente psychische problematiek en een hersteltraject voor darmkanker.
De deskundige kan zich verder niet verenigen met de opgestelde fictieve FML van 7 april 2020. De FML van 10 juli 2018 is ongewijzigd van toepassing. De deskundige vindt stap 3 van het stappenplan van toepassing, omdat in het eerstkomend jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid is te verwachten.
4.9
De verzekeringsarts b&b heeft in reactie hierop - kort samengevat - aangegeven dat ook zij van mening is dat de belastbaarheid van belanghebbende in de FML van 10 juli 2018 correct is weergegeven en dat in de fictieve FML van 7 april 2020 alleen de duurzame beperkingen staan weergeven. De verzekeringsarts b&b volhardt in haar standpunt dat de dagbehandeling het persoonlijk en sociaal functioneren van belanghebbende kan verbeteren omdat het gaat om een intensieve therapie.
4.1
Bij brief van 16 oktober 2020 heeft de rechtbank de deskundige verzocht om zijn standpunt over de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen nader te onderbouwen door het inwinnen van nadere medische informatie bij de behandelaars van belanghebbende. Hierbij heeft de rechtbank de deskundige verzocht de behandelaar te vragen waarom de psychiatrische behandelingen in 2018 geen verbetering hebben opgeleverd en of een verdere behandeling van de dysthyme stoornis en de persoonlijkheidsstoornis NAO de belastbaarheid van belanghebbende op de lange termijn al dan niet kan verbeteren.
Met betrekking tot de vermoeidheidsklachten van belanghebbende heeft de rechtbank de deskundige verzocht om nadere medische informatie bij neuroloog-somnoloog Tacke op te vragen.
4.11
Uit het vervolgens uitgebrachte nadere rapport van de deskundige van 8 februari 2021 volgt dat hij medische informatie heeft opgevraagd bij GGZ Antes. Hij heeft een brief ontvangen van psychiater A. Ferket van 13 januari 2021. De deskundige heeft psychiater Ferket verzocht aan te geven wat de reden is dat de psychiatrische behandelingen vanaf 2018 tot nu geen verbetering hebben gegeven geven. Psychiater Ferket heeft hierop - kort samengevat - aangegeven dat belanghebbende zowel individuele als groepstherapie heeft gevolgd. Enige vorm van verlichting van de klachten is aanwezig. Er zijn momenteel geen stemmingsklachten en er is ook geen persoonlijkheidsproblematiek. Psychiater Ferket vermeldt dat er bij eiser sprake is van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis en zwakbegaafdheid waardoor er tekorten zijn in het sociaal communicatieve functioneren. Bij psychiater Ferket bestaat het vermoeden dat er geen volledige verbetering mogelijk is.
De deskundige heeft aan de behandelaar ook de vraag gesteld of de behandeling van de dysthyme stoornis en de persoonlijkheidsstoornis NAO de belastbaarheid van belanghebbende op de lange termijn zal verbeteren. Psychiater Ferket heeft hierop geantwoord dat het vanwege de chronische aard van de aandoeningen niet de verwachting is dat de belastbaarheid toeneemt.
Gelet op deze bevindingen heeft de deskundige geen aanleiding meer gezien om aanvullende medische informatie op te vragen bij neuroloog-somnoloog Tacke. Hij wijst erop dat deze specialist zijn verslag zou bespreken met GGZ. Dit volgt uit de brief van
24 januari 2020. Uit de medische informatie van GGZ Antes blijkt dat het gezien de chronische aard van de aandoeningen niet te verwachten is dat de belastbaarheid van belanghebbende toeneemt. Hieruit maakt de deskundige op dat zijn eerdere onafhankelijke conclusies door de behandelend sector nogmaals worden bevestigd.
4.12
Eiseres heeft hierop gereageerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de behandelend sector in de brieven die zij gestuurd heeft de inschatting van de deskundige bevestigt dat er een medische eindtoestand is bereikt en dat verbetering van de belastbaarheid van belanghebbende niet kan worden verwacht.
4.13
De verzekeringsarts b&b heeft op het vierde rapport van de verzekeringsarts b&b gereageerd. Zij volhardt in haar standpunt dat de beperkingen die verband houden met de ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis en de laag normale intelligentie duurzaam zijn, maar dat dit niet geldt voor de beperkingen ten aanzien van de dysthymie en de persoonlijkheidsstoornis. Zij leidt - kort samengevat - uit de medische informatie van de psychiater af dat de dysthymie en persoonlijkheidsproblematiek inmiddels zijn verdwenen en er dus verwacht mag worden dat de belastbaarheid van belanghebbende inmiddels ook is verbeterd.
5.1
Volgens vaste rechtspraak [2] dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. De deskundige heeft belanghebbende onderzocht en hij had de beschikking over alle in dit geding beschikbare medische gegevens. Het rapport van de deskundige, gelezen in samenhang met de nadere toelichtingen die hij heeft gegeven in het tweede, derde en vierde rapport, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Het is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en de conclusies komen de rechtbank overtuigend voor.
5.3
De rechtbank ziet in de rapporten van de deskundige voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat op 30 juli 2018 sprake was van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van belanghebbende. De deskundige heeft inzichtelijk gemotiveerd dat belanghebbende voldoet aan het bepaalde in artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
De door het Uwv aangevoerde bezwaren tegen de conclusie van de deskundige vormen geen aanleiding de conclusie van de deskundige niet te volgen. Daarbij is van belang dat de deskundige uitgebreid heeft gereageerd op de bezwaren van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank vindt dat de deskundige op heldere wijze heeft gemotiveerd waarom de bezwaren van de verzekeringsarts b&b hem geen aanleiding geven om een ander standpunt met betrekking tot de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen in te nemen. De deskundige heeft (desgevraagd) zijn standpunt nader onderbouwd aan de hand van medische informatie. Uit de door de deskundige overgelegde medische informatie van de psychiater van belanghebbende blijkt dat de psychische behandeling die belanghebbende onlangs - ruim na de datum in geding - heeft ondergaan, enige vorm van verlichting heeft opgeleverd, maar ook blijkt dat de psychiater de verwachting heeft uitgesproken dat de belastbaarheid bij belanghebbende niet toeneemt vanwege de chronische aard van de aandoeningen. Mede op grond hiervan ziet de rechtbank aanleiding het standpunt van de deskundige, erop neerkomend dat belanghebbende aan een combinatie van psychische stoornissen lijdt waarvoor geen behandeling is waarvan vast staat dat deze op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid, te volgen. Daarbij komt dat er nog meer klachten zijn, zoals de vermoeidheidsklachten die onder meer verband houden met de chemotherapie die belanghebbende heeft ondergaan, waarvan er een geringe kans op herstel is. De rechtbank verwijst naar de motivering die de deskundige op dit punt heeft gegeven, hiervoor verwoord onder 4.4, die haar overtuigend voorkomt.
5.4
De rechtbank stelt tevens vast dat het medisch oordeel van de deskundige in lijn is met de conclusies van de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts J.M. van der Toorn. Vanwege het beslissende advies van de deskundige ziet de rechtbank daarom aanleiding om aan die conclusies thans doorslaggevende betekenis toe te kennen.
6. De conclusie is dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 30 juli 2018 te herroepen en te bepalen dat belanghebbende met ingang van 30 juli 2018 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA.
7.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) stelt de rechtbank de kosten met betrekking tot de rechtsbijstand vast op € 2.618,- (één punt voor het indienen van een bezwaarschrift, één punt voor het indienen van een beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt in totaal voor de beknopte schriftelijke zienswijzen na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
7.2
Het verzoek om vergoeding van de kosten van het door eiseres overgelegde rapport van verzekeringsarts Van der Toorn komt gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en gelet op het in artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldende tarief in 2019, wordt daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 126,47. Uit de bij brief van 22 november 2019 overgelegde specificatie van 31 oktober 2019 volgt dat verzekeringsarts Van der Toorn aan dit rapport 3,5 uur heeft besteed. De door het Uwv te vergoeden proceskosten voor de ingeschakelde deskundige bedragen (3,5 x € 126,46 + 21% btw =) € 535,60.
7.3
Het totaal aan te vergoeden proceskosten bedraagt € 3.153,60.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 maart 2019;
- herroept het primaire besluit van 30 juli 2018;
- bepaalt dat belanghebbende met ingang van 30 juli 2018 in aanmerking komt voor
een IVA-uitkering en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde
bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 3.153,60 te
betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 februari 2019 ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3822).