ECLI:NL:RBDHA:2021:7044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
C/09/21/89 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillietverklaring en beoordeling van vorderingsrechten van pensioenfonds en Soob

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een faillietverklaring. De opposant, geboren in Syrië en handelend onder de naam X, had verzet ingesteld tegen het vonnis van 1 juni 2021, waarbij hij in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank benoemde mr. A.C.M. Höppener als rechter-commissaris en mr. P.J. Frölich als curator. De verzoekers, bestaande uit een pensioenfonds en Soob, stelden dat de opposant een vordering van € 1.200,00 had uit hoofde van niet-betaalde pensioenpremies voor de periode van 1 juni tot en met 31 augustus 2020. De opposant betwistte de vordering en stelde dat de werknemers in die periode niet in dienst waren, waardoor er geen premies verschuldigd waren. De rechtbank oordeelde dat het verzet tijdig was ingesteld, omdat de opposant zich tijdens de faillissementsuitspraak niet in Nederland bevond. Na beoordeling van de stukken concludeerde de rechtbank dat niet summierlijk was gebleken van het vorderingsrecht van de verzoekers, aangezien aannemelijk was dat de premieheffing onjuist was en dat het resterende bedrag zou worden gecrediteerd. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, vernietigde de faillietverklaring en stelde het salaris van de curator vast. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder der partijen de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/21/89 F
Vonnis in verzet van 8 juli 2021

[opposant],

geboren op [geboortedatum]1994 te [geboorteplaats] (Syrië),
woonadres: [postcode en woonplaats, adres],
handelend onder de naam [X],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [00000000],
vestigingsadres: [postcode en vestigingsplaats, adres],
handelend onder de namen [Y en Z],
hierna: opposant,
advocaat: mr. M. Nagessersing,
Op 29 juni 2021 heeft opposant verzet ingesteld tegen het vonnis van 1 juni 2021, waarbij hij in staat van faillissement werd verklaard, met benoeming van mr. A.C.M. Höppener tot rechter-commissaris en van mr. P.J. Frölich tot curator. Het verzoek tot faillietverklaring was ingediend door:

[verzoeker 1]

en
[verzoeker 2]
hierna: te noemen: tezamen: ‘Verzoekers’, en ieder apart: ‘het pensioenfonds’ en ‘soob’ '.
advocaat: mr. J.A. Trimbach
Het verzet is op 6 juli 2021 op zitting behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- opposant, bijgestaan door mr. Nagessersing, voornoemd;
- de curator, voornoemd.
De rechtbank maakt verder melding van de ontvangst van:
- het advies van 5 juli 2021 van de curator, met bijlagen;
- het verweerschrift van 5 juli 2021 van mr. Trimbach, met bijlagen;
- de spreekaantekeningen van 6 juli 2021 van mr. Nagessersing, voornoemd;
- het e-mailbericht van 7 juli 2021 van mr. Trimbach,
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op vandaag.

Standpunten van partijen

Verzoekers stellen dat het pensioenfonds een vordering heeft op opposant, in hoofdsom van € 1.200,00 uit hoofde van niet betaalde pensioenpremies betreffende het loontijdvak van 1 juni tot en met 31 augustus 2020. Het pensioenfonds heeft een dwangbevel uitgevaardigd met betrekking tot deze vordering. Verhoogd met kosten en wettelijke rente bedraagt de vordering ten tijde van het indienen van het verzoek tot faillietverklaring € 1.543,40. Opposant is niet in verzet gekomen tegen het dwangbevel. Dit dwangbevel heeft executoriale kracht en is onherroepelijk en daaraan kan niet worden voorbijgegaan.Soob heeft een vordering op opposant ter grootte van € 923,13, bestaande uit € 365,99 in hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
Opposant erkent dat hij ten onrechte niet heeft gereageerd op aanmaningen van het pensioenfonds en dat hij zich niet heeft gehouden aan de plicht om de twee werknemers die bij hem in dienst zijn geweest, bij het pensioenfonds aan te melden en vervolgens af te melden. Opposant stelt echter dat deze werknemers in het loontijdvak waarop de vordering van het pensioenfonds betrekking heeft, niet meer bij hem in dienst waren en er dan ook geen premies verschuldigd waren. Op grond daarvan heeft opposant inmiddels via het internet bij het pensioenfonds een correctie ingediend en om creditering van de nota’s gevraagd. Verder stelt opposant dat hij de vordering van Soob inmiddels heeft voldaan en al het meerdere aan kosten en renten aan het pensioenfonds heeft voldaan (met uitzondering van de betwiste hoofdsom). Opposant is voorts van mening dat het faillissement onbevoegd en onterecht is uitgelokt, omdat de vordering van het pensioenfonds niet juist is. De kosten van het faillissement en het salaris van de curator dienen voor rekening van verzoekers te blijven omdat opposant niet per deurwaardersexploit is opgeroepen voor de faillissementszitting. Subsidiair heeft opposant zich bereid verklaard de faillissementskosten, in vier maandelijkse termijnen te voldoen. Wat betreft de proceskosten is opposant van mening dat ieder der partijen de eigen kosten dient te dragen nu verzoekers niet bereid waren een betalingsregeling te treffen.
De curator heeft ingestemd met betaling van zijn salaris in vier maandelijkse termijnen.

De beoordeling

In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of het verzet tijdig is ingesteld. Op dat punt overweegt de rechtbank als volgt. De verzettermijn is aangevangen op 2 juni 2021. Op grond van artikel 8 lid 2 van de Faillissementswet (hierna: Fw) dient het verzetschrift in beginsel uiterlijk op 15 juni 2021 te zijn ontvangen. Datzelfde artikel bepaalt verder dat als een schuldenaar, als hij niet is gehoord, zich tijdens de faillissementsuitspraak niet binnen het Rijk in Europa (lees: in het land Nederland) bevindt, de verzettermijn wordt verlengd tot één maand, in dit geval tot 2 juli 2021. Opposant is niet gehoord en uit de overgelegde stukken blijkt dat opposant zich tijdens de faillissementsuitspraak niet in Nederland bevond, maar in Kuweit. Het verzet is dus tijdig ingesteld.
De rechtbank dient te beoordelen of op dit moment -het moment van beoordeling van het verzet- summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekers en of opposant verkeert in de toestand van hebben opgehouden te betalen, aan de hand van gegevens die thans gelden (Hoge Raad 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1473).
Mr. Trimbach heeft in zijn bericht van 7 juli 2021 de ontvangst van de door opposant gestelde betalingen bevestigd. In dat kader oordeelt de rechtbank dat thans niet meer voldaan is aan het vereiste dat summierlijk is gebleken van een vorderingsrecht van het pensioenfonds en/of van Soob, nu aannemelijk is dat het resterende bedrag zal worden gecrediteerd. Daartoe is redengevend dat aannemelijk is dat de premieheffing onjuist is en dat het resterende deel van de vordering door het pensioenfonds (binnen afzienbare tijd) zal worden gecrediteerd. De rechtbank leidt dit af uit de door opposant in het geding gebrachte stukken, waaruit blijkt dat de betrokken werknemers in het loontijdvak waarop de vordering van het pensioenfonds betrekking heeft, niet in dienst waren bij opposant. De conclusie is dat niet langer summierlijk is gebleken van het bestaan van vorderingsrechten van beide verzoekers.
Dat het dwangbevel onherroepelijk is en executoriale kracht heeft doet aan het voorgaande niets af, nu de tenuitvoerlegging van dit bevel kan worden aangetast door een gerechtelijke uitspraak in een executiegeschil, indien zou blijken dat de vordering berust op een feitelijke kennelijke misslag.
De stelling van opposant dat het faillissement ten onrechte is aangevraagd volgt de rechtbank niet, nu opposant heeft nagelaten te reageren op oproepen en aanmaningen van verzoekers. Zijn handelwijze op dit punt komt dan ook voor zijn rekening en risico. Dat hij de oproep voor de faillissementszitting die heeft geleid tot de faillietverklaring niet heeft ontvangen omdat deze niet bij deurwaardersexploit is betekend, is evenmin aanleiding om de faillissementskosten voor rekening van verzoekers te laten komen. Dat opposant ten tijde van de bezorging in het buitenland verbleef komt voor eigen rekening en risico. Dit brengt mee dat de kosten van de curator voor rekening en risico van opposant dienen te komen. De curator heeft ingestemd met voldoening van zijn salaris en kosten in vier maandelijkse termijnen van € 1.007,91.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzet gegrond verklaren.

De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt het op 1 juni 2021 uitgesproken faillissement van opposant;
- stelt het salaris van de curator, voornoemd, vast op € 3.876,57 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting);
- stelt het bedrag van de faillissementskosten vast op € 155,06 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting);
- bepaalt dat het salaris van de curator en het bedrag van de faillissementskosten ten laste komen van opposant;
- compenseert de proceskosten in die zin, dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2021 in aanwezigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.