In deze zaak heeft eiser, woonachtig nabij de Grote Kerk in Den Haag, verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van het carillon van de kerk, omdat hij meent dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat het gebruik van het carillon valt onder de bestemming 'Maatschappelijk-1', die openbare dienstverlening en erediensten omvat. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 31 mei 2021 uitspraak gedaan. Eiser heeft aangevoerd dat het gebruik van het carillon geen openbare dienstverlening is, omdat het geven van een tijdsaanduiding niet als zodanig kan worden aangemerkt. Ook heeft hij betoogd dat het gebruik van het carillon niet onder 'erediensten' valt en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het gebruik onder het overgangsrecht valt. Daarnaast heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de toegekende dwangsom van € 497,-, die hij te laag achtte.
De rechtbank heeft overwogen dat het gebruik van het carillon inderdaad kan worden aangemerkt als openbare dienstverlening, omdat het voorziet in een muzikale tijdaanduiding voor het publiek en bijdraagt aan het behoud van cultureel erfgoed. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en geconcludeerd dat het gebruik van het carillon niet in strijd is met het bestemmingsplan. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat de hoogte van de dwangsom moet worden vastgesteld op € 1.442,- in plaats van € 497,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft de dwangsom, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.