ECLI:NL:RBDHA:2021:7013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving tegen het gebruik van een carillon in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser, woonachtig nabij de Grote Kerk in Den Haag, verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van het carillon van de kerk, omdat hij meent dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat het gebruik van het carillon valt onder de bestemming 'Maatschappelijk-1', die openbare dienstverlening en erediensten omvat. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 31 mei 2021 uitspraak gedaan. Eiser heeft aangevoerd dat het gebruik van het carillon geen openbare dienstverlening is, omdat het geven van een tijdsaanduiding niet als zodanig kan worden aangemerkt. Ook heeft hij betoogd dat het gebruik van het carillon niet onder 'erediensten' valt en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het gebruik onder het overgangsrecht valt. Daarnaast heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de toegekende dwangsom van € 497,-, die hij te laag achtte.

De rechtbank heeft overwogen dat het gebruik van het carillon inderdaad kan worden aangemerkt als openbare dienstverlening, omdat het voorziet in een muzikale tijdaanduiding voor het publiek en bijdraagt aan het behoud van cultureel erfgoed. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en geconcludeerd dat het gebruik van het carillon niet in strijd is met het bestemmingsplan. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat de hoogte van de dwangsom moet worden vastgesteld op € 1.442,- in plaats van € 497,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft de dwangsom, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Nijman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen het gebruik van het carillon van de Grote Kerk in Den Haag.
Bij besluit van 11 februari 2020 – verzonden op 14 februari 2020 – (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van beiaardier [A] . De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen geregistreerd onder de zaaknummers SGR 19/2745, SGR 19/4765 en SGR 20/6339.

Overwegingen

1. Eiser woont aan [straat] [huisnummer] te [plaats] , in de nabijheid van de Grote Kerk. Eiser heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van het carillon van de kerk. Volgens eiser is dit in strijd met het bestemmingsplan.
2. Verweerder heeft het handhavingsverzoek afgewezen. Volgens verweerder valt het gebruik van het carillon onder de op het perceel rustende bestemming “Maatschappelijk-1”. De voor “Maatschappelijk-1” aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor openbare dienstverlening en erediensten met de daarbij behorende overige voorzieningen. Volgens verweerder is het gebruik van het carillon een vorm van openbare dienstverlening, omdat het voorziet in een muzikale tijdaanduiding voor het publiek. Er is sprake van een muzikale versiering van de tijd, die door het publiek wordt gewaardeerd. Voorts gaat het hier om het behoud van cultureel erfgoed. Verder maakt het carillon deel uit van de kerk waar erediensten worden gehouden. Verder overweegt verweerder dat ook al zou het gebruik van het carillon in strijd zijn met het bestemmingsplan, dit gebruik onder het overgangsrecht valt. Tot slot heeft verweerder een dwangsom van € 497,- aan eiser toegekend wegens het te laat beslissen op het bezwaar.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het carillon in overeenstemming is met de bestemming “Maatschappelijk-1". Het geven van een tijdsaanduiding kan volgens eiser niet worden gezien als dienstverlening. Ook door het ontbreken van een baliefunctie is geen sprake van openbare dienstverlening. Volgens eiser kan het behouden van cultureel erfgoed ook niet worden aangemerkt als openbare dienstverlening. Eiser voert verder aan dat het gebruik van het carillon ook niet valt onder ‘erediensten’. Verweerder heeft voorts onvoldoende gemotiveerd dat het gebruik van het carillon onder het overgangsrecht valt. Tot slot voert eiser aan dat verweerder de hoogte van de dwangsom ten onrechte op € 497,- heeft vastgesteld. Dit dient € 1.442,- te zijn.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “St. Jacobskerk e.o.”. Het perceel heeft de bestemming “Maatschappelijk-1”. Op grond van artikel 15.1, onder f en j, van de planregels is het perceel bestemd voor openbare dienstverlening en erediensten, een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
4.2
Het begrip ‘openbare dienstverlening’ is in het bestemmingsplan niet omschreven. Dit begrip moet daarom worden uitgelegd aan de hand van hetgeen in het algemeen spraakgebruik onder openbare dienstverlening wordt verstaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 14 februari 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:AZ8457) overwogen dat volgens algemeen spraakgebruik onder openbare dienstverlening wordt verstaan het dienstbaar zijn aan het publiek.
4.3
Vast staat dat het carillon in de Grote Kerk dagelijks vanaf kwart over 8 in de ochtend tot 9 uur in de avond elk kwartier een melodie speelt. Op het hele en het halve uur speelt deze melodie voorafgaand aan het luiden van de kerkklokken. Daarnaast wordt het carillon op maandag, woensdag en vrijdag tussen 12.00 en 13.00 uur bespeeld door de beiaardier. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit gebruik van het carillon aangemerkt kan worden als openbare dienstverlening en daarmee valt binnen de bestemming ‘Maatschappelijk-1’. Daartoe overweegt de rechtbank dat het aanduiden van de tijd met de daarbij gegeven muzikale versiering en het geven van carillonconcerten een vorm van dienstbaarheid aan het publiek is. In navolging van verweerder acht de rechtbank ook van belang dat het gebruik van het carillon een oude traditie is die bijdraagt aan het aantrekkelijk maken van de historische binnenstad voor bezoekers, hetgeen ook een vorm van dienstbaarheid is. De door eiser hiertegen ingebrachte gronden leiden niet tot een ander oordeel. Eisers stelling dat het publiek tegenwoordig in het bezit is van horloges en mobiele telefoons en geen behoefte meer heeft om door het carillon van de tijd op de hoogte te worden gehouden, betekent niet dat geen sprake is van dienstbaarheid aan het publiek. Voorts acht de rechtbank het al dan niet hebben van een baliefunctie niet van belang bij de vraag of sprake is van dienstbaarheid aan het publiek. Het betoog van eiser faalt derhalve.
4.4.
De rechtbank begrijpt dat eiser veel last heeft van het gebruik van het carillon. Eiser woont op zeer korte afstand en wordt overdag elk kwartier geconfronteerd met het geluid van het carillon. Dat eiser dit te vaak vindt en zich stoort aan het geluid snapt de rechtbank. Dit speelt echter geen rol bij de beoordeling of sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het carillon niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat daarmee geen sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden. Hetgeen eiser voor het overige op dit punt heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
5. Verweerder heeft in beroep te kennen gegeven dat hij het standpunt van eiser volgt over de hoogte van de toegekende dwangsom. De rechtbank zal om die reden het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal in zoverre het bestreden besluit vernietigen, de hoogte van de dwangsom vaststellen op € 1.442,- en bepalen dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de hoogte van de dwangsom, te weten € 497,-;
  • stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.