ECLI:NL:RVS:2007:AZ8457

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601933/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.W.M. Bijloos
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden tegen gebruik perceel Voorweg 170b te Zoetermeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 27 januari 2006 het beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer van een verzoek van de appellant om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel Voorweg 170b te Zoetermeer door Combinatie 2002. Het college had op 24 februari 2005 besloten om niet handhavend op te treden, en dit besluit werd later door het college in een bezwaarprocedure bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van het perceel voor onderhoudswerkzaamheden aan de openbare groenvoorziening niet in strijd zou zijn met de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' van het bestemmingsplan. De appellant betoogde echter dat de activiteiten van Combinatie 2002 geen maatschappelijk karakter hebben en dat deze activiteiten niet stroken met de bestemming van het perceel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 december 2006 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Afdeling oordeelde dat de werkzaamheden van Combinatie 2002 geen openbare dienstverlening zijn en dat het college dus wel degelijk bevoegd was om handhavend op te treden. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

200601933/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4882 van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 januari 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer .
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (hierna: het college) het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel Voorweg 170b te Zoetermeer (hierna: het perceel) door Combinatie 2002 afgewezen.
Bij besluit van 12 augustus 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2006, verzonden op 31 januari 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Deze is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2006, waar appellant, bijgestaan door mr. M.R. Plug, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.M. Coenen en M.E.J. Pieters, zijn verschenen. Voorts is [partij] daar als getuige gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Combinatie 2002 voert vanaf het perceel (onderhouds)werkzaamheden uit ten behoeve van de openbare groenvoorziening in de gemeente Zoetermeer. Het gebouw op het perceel wordt gebruikt als kantine en opslagplaats van gereedschappen en materialen van waaruit de onderhoudswerkzaamheden worden verricht.
2.2.    Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Voorweggebied 2001" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (Md)".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 26, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) wordt onder maatschappelijke doeleinden verstaan: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke doeleinden, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte niet-zelfstandige detailhandel en/of ondergeschikte niet-zelfstandige horeca ten dienste van deze voorzieningen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor Maatschappelijke doeleinden aangewezen gronden bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, voor zover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met (e).
Het betreffende perceel is op de plankaart aangeduid met (e).
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden, omdat het gebruik van het perceel ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden van openbaar groen niet in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming "Maatschappelijke doeleinden (Md)". Daartoe voert appellant aan dat het gebruik van het perceel door Combinatie 2002 geen maatschappelijk karakter heeft, maar bedrijfsactiviteiten betreft. Voorts wijst appellant erop dat ook uit de toelichting op het bestemmingsplan kan worden opgemaakt dat deze activiteiten niet stroken met de in het bestemmingsplan gegeven bestemming.
2.3.1.    Het begrip "openbare dienstverlening" is in het bestemmingsplan niet omschreven. Dit begrip moet derhalve worden uitgelegd aan de hand van hetgeen in het algemeen spraakgebruik onder "openbare dienstverlening" wordt verstaan.
De bedrijfsmatige activiteiten die Combinatie 2002 op het perceel verricht, vertonen geen raakvlakken met de in artikel 1, aanhef en onder 26, van de planvoorschriften genoemde activiteiten. Uit de context waarin het begrip "openbare dienstverlening" in dit artikel voorkomt, kan worden afgeleid dat de planwetgever dienstverlening voor ogen heeft gehad, waarbij sprake is van een rechtstreekse relatie met het publiek. Een dergelijke rechtstreekse relatie is bij de bedrijfsmatige activiteiten van Combinatie 2002 op het perceel niet aanwezig. Nu de werkzaamheden van Combinatie 2002 op het perceel voorts niet kunnen worden beschouwd als hetgeen volgens het algemeen spraakgebruik onder "openbare dienstverlening" wordt verstaan, te weten het dienstbaar zijn aan het publiek, is het gebruik door Combinatie 2002, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening als bedoeld in de planvoorschriften.
Het enkele feit dat in de toelichting op de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" is vermeld dat in het gebouw voor egelopvang op het perceel Voorweg 164/168 te Zoetermeer een gemeentelijke opslag van de afdeling Beplantingen zit, is, anders dan waar de rechtbank vanuit is gegaan, onvoldoende om te concluderen dat het gebruik door Combinatie 2002 op het perceel is toegestaan. Indien de tekst van de planvoorschriften op zichzelf duidelijk is, komt aan de toelichting op het bestemmingsplan, wat er ook zij van de strekking ervan, bij de uitleg van deze planvoorschriften geen betekenis toe. Het betoog slaagt.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep, gelet op het voorgaande, alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigen.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij wordt opgemerkt dat er geen termen aanwezig zijn een vergoeding voor de door appellant gestelde kosten aan uittreksels uit openbare registers toe te kennen, reeds omdat niet is gebleken dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 januari 2006 in zaak no. AWB 05/4882;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer van 12 augustus 2005, kenmerk H200565/371606;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.303,64 (zegge: dertienhonderddrie euro en vierenzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zoetermeer aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Zoetermeer aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump               w.g. Boermans
Voorzitter              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
17-499.