ECLI:NL:RBDHA:2021:6991
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afgeleid verblijfsrecht voor derdelander afhankelijk van Unieburger; beoordeling van afhankelijkheidsrelatie en hoorplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiseres, een Marokkaanse derdelander, voor een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Eiseres had een aanvraag ingediend om een document te verkrijgen dat haar verblijfsrecht bevestigde, omdat zij afhankelijk is van haar meerderjarige dochters die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van eiseres had afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestond dat de dochters gedwongen zouden zijn om de EU te verlaten als eiseres geen verblijfsrecht zou krijgen.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder haar stelling dat zij niet zonder de zorg van haar dochters kan, en dat de benodigde zorg in Marokko niet beschikbaar is. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de zorg die zij nodig heeft niet door andere personen of instellingen in Marokko kan worden geboden. De rechtbank concludeerde dat de afhankelijkheidsrelatie niet aannemelijk was gemaakt en dat de Staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen.
Daarnaast heeft de rechtbank de hoorplicht beoordeeld. Eiseres stelde dat zij en haar dochters ten onrechte niet waren gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van het horen had mogen afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.