ECLI:NL:RBDHA:2021:6975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bewonersparkeervergunning op basis van nieuwe beleidsregels en POET-lijst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een bewonersparkeervergunning had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De aanvraag werd afgewezen op basis van de nieuwe beleidsregels met betrekking tot parkeren op eigen terrein (POET). De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in een ongunstigere positie was gekomen door de toepassing van deze nieuwe regels. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat de eiser op de POET-lijst stond en derhalve niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een bewonersparkeervergunning. De rechtbank bevestigde dat het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in het primaire besluit de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar verschoonbaar maakte, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst in de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3703

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. van Lomwel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: A. Blufpand en J.K. Verrest).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bewonersparkeervergunning afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 20 april 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 6 augustus 2019 een bewonersparkeervergunning aangevraagd voor een tweede auto. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen, omdat het adres van eiser op de ‘parkeren op eigen terrein lijst’ (hierna: POET-lijst) staat.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.
2. Het bezwaarschrift is ingediend op 10 december 2019. Tussen partijen is niet in geschil dat daarmee de bezwaartermijn is overschreden. Verweerder heeft de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht, omdat in het primaire besluit een rechtsmiddelenclausule ontbrak. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) [1] dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit in beginsel tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding leidt, mits de belanghebbende daarop een beroep doet, stellende dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. Dit beginsel lijdt uitzondering indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen. Van bekendheid met de termijn kan in ieder geval worden uitgegaan indien de belanghebbende voor afloop van de termijn al werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift had eiser nog geen gemachtigde. Verweerder heeft de termijnoverschrijding dan ook terecht verschoonbaar geacht en het bezwaar van eiser ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag.
3. Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening Delft 2019 (hierna: Parkeerverordening) kan een vergunning worden verleend aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig op een adres in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, te noemen bewonersvergunning.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Parkeerverordening kan het college, bij openbaar te maken besluit, een maximum aantal uit te geven vergunningen per aaneengesloten gebied, per categorie en per houder vaststellen.
In artikel 2 van het Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft houdende regels omtrent gebruik van parkeerplaatsen en aanvragen en verlenen van een parkeervergunning (hierna: Uitvoeringsbesluit 2018), dat gold ten tijde van het primaire besluit, staat:
1. Het college kan op een daartoe strekkend verzoek een bewonersvergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen.
(…).
4. Een parkeervergunning wordt niet verleend indien de aanvrager beschikt over een parkeergelegenheid op eigen terrein, zoals gedefinieerd in artikel 15 van dit besluit, tenzij deze parkeergelegenheid reeds voor het parkeren van een ander motorvoertuig van de aanvrager of van iemand van zijn huishouden in gebruik is.
(…).
In artikel 2, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit Parkeren Delft 2019 (hierna: Uitvoeringsbesluit 2019), dat gold ten tijd van het bestreden besluit, staat dat een parkeervergunning niet of beperkt wordt verleend indien de aanvrager beschikt over een parkeergelegenheid op eigen terrein, zoals gedefinieerd in artikel 18 van dit besluit.
4. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte artikel 2, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit 2019 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Hij voert daartoe aan dat het oude beleid zoals neergelegd in het Uitvoeringsbesluit 2018 gunstiger voor hem was, omdat verweerder de aanvraag op grond van artikel 2, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit 2018 had moeten inwilligen. Gelet op de tekst van dat artikel, voldoet eiser aan de daarin opgenomen ‘tenzij’-bepaling. Hij stelt daarbij dat de tekst van een wetsbepaling voorrang heeft op het doel en de strekking van de bepaling. Nu toepassing van het oude beleid in zijn geval derhalve gunstiger is, rechtvaardigt dit een uitzondering op het uitgangspunt dat de heroverweging in bezwaar ex nunc plaatsvindt, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser beschikt over een POET, dat zijn adres is opgenomen in de zogenoemde POET-lijst en dat hij op grond van het Uitvoeringsbesluit 2019 niet in aanmerking komt voor een bewonersparkeervergunning.
5.2
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is de enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuwe beleidsregels in een ongunstiger positie komt, onvoldoende om af te wijken van het uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar de beleidsregels worden toegepast zoals die op dat moment gelden. In bijzondere gevallen dient van dit uitgangspunt te worden afgeweken. [2]
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank komt eiser ook onder toepassing van het Uitvoeringsbesluit 2018 niet in aanmerking voor een bewonersparkeervergunning. Artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit 2018 moet zo worden uitgelegd dat wanneer de aanvrager beschikt over een POET, er geen bewonersparkeervergunning wordt verleend. Het vierde lid van dat artikel is in zoverre dwingend. Wanneer de aanvrager reeds gebruikt maakt van een POET, kan de aanvraag niet op grond van het vierde lid reeds vanwege het hebben van een POET worden afgewezen. In dat geval dient verweerder te beoordelen of de aanvrager op grond van het eerste lid kan worden verleend. Gelet op de ‘kan’-bepaling van het eerste lid, heeft verweerder daarin beoordelingsruimte. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de wens de parkeerdruk te verminderen, in dat geval slechts in uitzonderlijke gevallen een bewonersparkeervergunning zou zijn verleend. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiser niet als een uitzonderlijk geval wordt aangemerkt. Gelet op voorgaande zou dan ook op grond van het Uitvoeringsbesluit 2018 aan eiser geen bewonersparkeervergunning zijn verleend. Eiser is door toepassing van de nieuwe beleidsregels dan ook niet in een ongunstigere positie gekomen. Verweerder heeft de aanvraag daarom terecht op grond van artikel 2, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit 2019 afgewezen.
5.4
De enkele stelling van eiser ter zitting dat zijn buren wel een bewonersparkeervergunning hebben gekregen, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2021.
Verhinderd te tekenen Verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:331.
2.Zie onder meer de uitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4158.