ECLI:NL:RBDHA:2021:694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J. Zennipman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door F.J. Latenstein. Eiseres had een Ziektewetuitkering die per 18 juli 2019 door verweerder werd beëindigd. Eiseres was eerder ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet en had een ZW-uitkering ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de uitkering terecht was, omdat eiseres op de datum in geding geschikt werd geacht voor ten minste één van de eerder geduide functies, zoals vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen. Eiseres had aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt was door lichamelijke en psychische klachten, maar de rechtbank concludeerde dat deze klachten niet leidden tot een andere beoordeling van haar geschiktheid voor de geduide functies. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de ZW-uitkering te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Zennipman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving ingevolge de Ziektewet (ZW) per 18 juli 2019 beëindigd.
Bij besluit van 10 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Met instemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Vervolgens heeft de rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan de zaak vooraf?
1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als cateringmedewerker bij Eurest Services B.V. voor 37,5 uur per week. Na beëindiging van het dienstverband is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 23 september 2016 heeft zij zich vanuit de WW ziek gemeld met spanningsklachten en lichamelijke klachten (rug en linkerbeen/voet). Aan eiseres is een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de zogeheten Eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiseres door een arts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 februari 2018. Aan de hand van deze FML zijn door een arbeidsdeskundige in het rapport van 26 februari 2018 de volgende voorbeeldfuncties voor eiseres geduid: Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), Samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en Inpakker (handmatig) (SBC-code 111190). Eiseres kon met deze functies meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd en daarom werd haar ZW-uitkering per 28 maart 2018 beëindigd. Het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder, ondanks een aangepaste FML van 13 juli 2018 en heroverweging van een arbeidsdeskundige, bij besluit van 30 juli 2018 ongegrond verklaard. Per 26 juli 2018 heeft eiseres zich ziek gemeld vanuit de WW vanwege klachten aan haar enkel. Eiseres is in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering en vervolgens per 18 januari 2019 weer hersteld verklaard voor haar eigen werk. Het bezwaar en beroep dat eiseres hiertegen heeft ingesteld is ongegrond verklaard. In de onderhavige procedure gaat het om wat er daarna is gebeurd.
2.1.
Eiseres heeft zich op 8 april 2019 ziekgemeld per 28 februari 2019 in verband met klachten aan haar enkel. Zij is op 17 juli 2019 uitgenodigd voor een spreekuur bij de primaire arts. Deze arts heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van gelijke datum. In het rapport staat onder meer vermeld dat de situatie hem niet geheel duidelijk is, maar dat het erop lijkt dat eiseres zich niet opnieuw heeft ziek gemeld, maar dat zij momenteel nog per 26 juli 2018 staat ziek gemeld in het systeem. Eiseres heeft tijdens het spreekuur aangegeven dat zij arbeidsongeschikt is ten aanzien van de pijnklachten in haar linker enkel en dat er momenteel geen andere klachten zijn die zij als beperkend aangeeft. De primaire arts ziet bij het lichamelijk onderzoek geen ernstige afwijkingen, maar pijnklachten die plausibel zijn en beperkend voor het lopen. Vervolgens komt de primaire arts tot de conclusie geen beperkingen te zien tegen een normale reisafstand en voornamelijk zittend werk, zoals mogelijk binnen de geduide functies. Eiseres is volgens de primaire arts geschikt voor haar eigen werk, te weten de eerder geduide functies.
2.2.
Verweerder heeft tegen voornoemde achtergrond het primaire besluit genomen. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 26 juli 2018 arbeidsongeschikt is geweest, maar dat zij per 18 juli 2019 weer geschikt is te achten voor haar eigen werk.
3.1.
Naar aanleiding van de bezwaren is eiseres op 28 oktober 2019 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) gezien. De verzekeringsarts b&b heeft op
10 december 2019 een rapport opgemaakt van zijn bevindingen. In dit rapport staat onder meer vermeld dat eiseres, anders dan de primaire arts heeft aangenomen, per 18 januari 2019 geschikt is geacht voor de maatgevende arbeid (geduide functies) en dat zij zich op 28 februari 2019 opnieuw heeft ziekgemeld. Dit kan gekwalificeerd worden als een kennelijke verschrijving. Verder is vermeld dat de verzekeringsarts b&b na ontvangst van medische informatie tijdens de hoorzitting heeft afgezien van verder lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat beperkingen als gevolg van haar linker enkel al eerder zijn onderkend en zijn betrokken bij het duiden van de functies. Onderzoek van de enkel geeft een onveranderd beeld van het bekend (matige defect). Het is volgens de verzekeringsarts b&b niet uitgesloten dat er te zijner tijd een poging zal worden gedaan om de aanhoudende klachten van de linker enkel te verlichten. Voorts is uit recent medisch onderzoek gebleken dat eiseres kampt met leeftijd contingente afwijkingen van vooral de knieën en in mindere mate de heupen, aldus de verzekeringsarts b&b. Deze afwijkingen leiden volgens de verzekeringsarts b&b niet tot een directe verandering op de al bestaande beperking in mobiliteit. Er is geen toename van de relevante beperkingen. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat eiseres per datum in geding geschikt is te achten voor haar eigen werk.
3.2.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres op 18 juli 2019 in staat is om ten minste één van de geduide functies te verrichten, zodat eiseres terecht geen ZW-uitkering meer krijgt. Het primaire besluit blijft, na herstel van de kennelijke verschrijving, gehandhaafd.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres is twee maal geopereerd aan haar enkel en kan momenteel niet of nauwelijks lopen. Zij betoogt dat zij de geduide functies niet kan verrichten wegens lichamelijke en psychische klachten. Er zijn onvoldoende beperkingen ten aanzien van reiken, buigen, torderen, staan en zitten in de FML opgenomen. Vanwege de rugklachten, klachten aan de gehele linkerzijde van haar lichaam en forse psychische klachten is eiseres volledig arbeidsongeschikt te achten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres informatie van de psycholoog en huisarts overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de eerstejaars ZW-beoordeling. Het gaat daarbij om elk van de functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies. [1]
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de eerdere eerstejaars ZW-beoordeling nu niet ter discussie staat. De uitkomsten daarvan worden in de onderhavige procedure als uitgangspunt aangenomen. Dit betekent dat verweerder terecht – en in lijn met vaste rechtspraak van de CRvB – heeft beoordeeld of eiseres ten tijde van de datum in geding geschikt was voor ten minste één van de eerder geduide functies.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Als eiseres vindt dat het rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet zij uitleggen waarom zij dat vindt. Als eiseres het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet zij in beginsel een rapport van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is onvoldoende als eiseres alleen haar gezondheidsklachten noemt.
5.4.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van het medisch rapport dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De primaire arts heeft eiseres gezien en lichamelijk onderzocht, er heeft een hoorzitting plaatsgevonden – waarbij de verzekeringsarts b&b eiseres heeft gezien en medische informatie in ontvangst heeft genomen – en daarnaast zijn de dossiergegevens bestudeerd. Alle op dat moment beschikbare informatie en de door eiseres geuite gezondheidsklachten zijn naar het oordeel van de rechtbank kenbaar in de beoordeling van de verzekeringsarts b&b betrokken.
5.5.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het door verweerder uitgevoerde medisch onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies voor onjuist te houden. Voor zover eiseres in beroep heeft betoogd dat zij vanwege klachten aan de gehele linkerzijde van haar lichaam, rugklachten en forse psychische klachten volledig arbeidsongeschikt is te achten, faalt dit betoog. De rechtbank neemt hiertoe allereerst in overweging dat het merendeel van de klachten die eiseres ervaart, al zijn betrokken bij de Eerstejaars ZW-beoordeling, zodat bij het duiden van de voorbeeldfuncties al rekening is gehouden met beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen aanleiding is om per datum in geding uit te gaan van toegenomen lichamelijke beperkingen. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende duidelijk gemotiveerd waarom de door eiseres ervaren lichamelijke klachten niet konden worden geobjectiveerd. Ter onderbouwing daarvan heeft de verzekeringsarts b&b uiteengezet dat uit recent onderzoek naar de enkel is gebleken dat sprake is van een onveranderd beeld van het bekende (matige) defect. Ondanks dat volgens de verzekeringsarts b&b niet uitgesloten is dat op termijn een poging zal worden gedaan om de aanhoudende klachten ten aanzien van de linker enkel te verlichten, kan niet gesproken worden van een toename in beperkingen. Dat eiseres op
25 februari 2020 opnieuw zou zijn geopereerd aan haar enkel en daardoor momenteel niet of nauwelijks zou kunnen lopen, kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat dit gegeven dateert van ruim na de datum in geding. Uit recent onderzoek is verder gebleken dat eiseres kampt met leeftijd contingente afwijkingen van vooral de knieën en in mindere mate de heupen. De verzekeringsarts b&b concludeert dat deze afwijkingen niet direct tot verandering op de al bestaande beperking in mobiliteit leidt. Er is volgens hem geen toename van de relevante beperkingen. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b duidelijk toegelicht waarom eiseres per datum in geding geschikt is voor ten minste één van de eerder geduide functies die overwegend zittend kunnen worden verricht. Ten aanzien van de rugklachten is niet gebleken van nieuwe onderzoeken/behandelingen op grond waarvan een toename in afwijkingen aan de rug is vastgesteld. De rechtbank kan deze conclusies volgen. De medische informatie van de huisarts, die na het verweerschrift is ontvangen, leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel, omdat deze geen nieuwe gegevens bevat.
5.6.
Ten aanzien van de forse psychische klachten die eiseres in haar beroepschrift benoemt, overweegt de rechtbank het volgende. Bij de ziekmelding per 28 februari 2019 heeft eiseres aangegeven dat deze verband houdt met klachten aan haar enkel. Bij de ziekmelding, bij de primaire arts en bij de verzekeringsarts b&b heeft eiseres geen melding gemaakt van beperkingen door psychische klachten. Pas in het beroepschrift is aangevoerd dat eiseres kampt met forse psychische klachten. Uit de medische informatie van de psycholoog, die na het verweerschrift is overgelegd, volgt weliswaar dat eiseres op
26 augustus 2020 in behandeling is vanwege angstklachten, depressieve klachten en lichamelijk onvoldoende verklaarbare pijnklachten, echter uit deze informatie kan niet worden afgeleid dat eiseres ten tijde van de datum in geding – ruim een jaar eerder, te weten op 18 juli 2019 – kampte met beperkingen als gevolg van psychische klachten. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de verzekeringsarts b&b hier nog op te laten reageren.
Conclusie6. Het vorenstaande betekent dat verweerder de ZW-uitkering van eiser terecht en op goede gronden met ingang van 18 juli 2019 heeft beëindigd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1212.