ECLI:NL:RBDHA:2021:6935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
NL21.6856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse vrouw die zich bekeert tot het christendom en problemen met echtgenoot aanvoert

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat haar bekering tot het christendom en de problemen met haar echtgenoot voldoende zwaarwegend waren om asiel te verlenen. De vrouw had haar asielaanvraag ingediend op 8 maart 2019 en voerde aan dat zij na 30 jaar in 2018 voor het eerst naar de kerk was gegaan, wat leidde tot haar bekering. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van de vrouw over haar bekering niet geloofwaardig waren. De rechtbank stelde vast dat de vrouw wel degelijk een persoonlijke beleving had en dat de Staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom de kennis van de vrouw over het christendom niet voldeed. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de afvalligheid van de vrouw van de islam in overweging moest worden genomen. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten van de vrouw, die op € 1.068,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6856
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een nader stuk ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021 in Dordrecht. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Zij heeft haar asielaanvraag op 8 maart 2019 ingediend.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • afwending van de islam;
  • bekering tot het christendom;
  • problemen met echtgenoot;
  • relatie met [naam persoon] .
Verweerder heeft de eerste twee relevante elementen en het laatste relevante element geloofwaardig geacht. De bekering tot het christendom en de problemen met haar echtgenoot heeft verweerder niet geloofwaardig bevonden. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres daarom afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens dit artikel wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Beoordeling door de rechtbank
Bekering tot het christendom
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte van haar verlangt nog inzichtelijker te maken waarom zij na 30 jaar in 2018 voor het eerst naar de kerk is gegaan. Vervolgens stelt verweerder het bezoek aan de kerk ten onrechte gelijk aan een bekeringsmotief. Haar kerkbezoek was slechts een initiële kennismaking met een andere, georganiseerde religie. Daarna heeft zij een ontwikkeling doorgemaakt en is zij zich verder gaan verdiepen in het christendom tot het moment van haar bekering. Bij haar kerkbezoek heeft zij daadwerkelijk afstand genomen van de islam. Het kerkbezoek zag zij als een kans om een nieuwe invulling te geven aan haar geloof in God. In Iran heeft zij geen kans gezien om onderzoek te doen naar een nieuwe geloofsbeleving. Verweerder heeft hierover niet doorgevraagd. Dat verweerder haar verklaringen niet vindt getuigen van een diepe persoonlijke beleving, is onbegrijpelijk. Verweerder hanteert een onjuiste maatstaf. Als verweerder zou mogen
vergen dat asielzoekers een ‘diepgewortelde innerlijke overtuiging’ hebben bij een bekering, worden de waarborgen bij de toets aan de zwaarwegendheid en de vervolgingsgrond illusoir. Het is niet de bedoeling dat verweerder een bepaalde mate of wijze van belijdenis vereist. Bovendien heeft zij haar verklaringen persoonlijk gemaakt. Haar verklaringen zijn voldoende. Ter ondersteuning verwijst zij onder meer naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 21 december 2020 (NL20.10853). Zij kan alleen haar eigen waarneming en ervaringen, zoals haar indruk van de kerkgangers, omschrijven. Verder is later gebleken dat zij (door haar tolk) tijdens het nader gehoor een andere interpretatie van de term ‘bekering’ gebruikte dan verweerder. Zij heeft dit uitgelegd in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor, waaraan verweerder ten onrechte voorbij is gegaan. Ter ondersteuning hiervan verwijst zij naar paragraaf 3.2.1.1. van werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10), naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 mei 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AX2489) en de uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 31 augustus 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:8466), zittingsplaats Amsterdam van 23 april 2021 (NL21.4244) en zittingsplaats Arnhem van
1 oktober 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:11831). Ook valt niet in te zien dat zij oppervlakkig heeft verklaard over de veranderingen in haar leven door het christendom. Zij verwijst hiervoor naar haar verklaringen over vergeving. Verweerder werpt haar ten onrechte tegen dat haar verklaringen niet overtuigen. Volgens werkinstructie 2019/18 (WI 2019/18) komt het overtuigende karakter slechts aan bod bij de weging van de elementen bij een bekering: een overtuigende verklaring kan zwakkere gedeelten compenseren. WI
2014/10 spreekt bovendien niet over ‘overtuigende’ verklaringen. Verder heeft verweerder tijdens het nader gehoor nagelaten om haar te vragen welke kennis zij dacht te missen om gedoopt te worden. Dat is bovendien aan haar zelf en onderdeel van haar geloofsontwikkeling. Verweerder werpt haar ook ten onrechte tegen dat haar Bijbelkennis basaal is. Ook geeft verweerder ten onrechte niet aan waarom haar Bijbelkennis of kennis van het christendom geen compenserende werking kan hebben voor haar, volgens verweerder ontoereikende, verklaringen over haar motieven voor en proces van bekering. Daarbij heeft verweerder in strijd met WI 2019/18 geen gewicht toegekend aan de door haar overgelegde documenten. Ter ondersteuning van haar verklaringen heeft zij op 25 mei 2021 bij de rechtbank een kerkverklaring van dezelfde dag overgelegd. Verweerder heeft geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling toegepast en daardoor in strijd gehandeld met de uitspraken van de Afdeling van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978), aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder volgens zijn asielbeleid voor Iran – dat is neergelegd in paragraaf C7/14 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) – christenen die actief zijn voor ‘nieuwe kerken’ of evangeliseren en leden van huiskerken die bijeenkomsten bijwonen beschouwt als groepen die systematisch worden blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Afvalligen van het islamitisch geloof die hun afvalligheid actief uitdragen merkt verweerder volgens dit beleid aan als een risicogroep.
De algemene werkwijze voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas heeft verweerder neergelegd in WI 2014/10. In WI 2019/18 is meer in het bijzonder uiteengezet hoe verweerder onderzoek doet en de beoordeling verricht bij asielaanvragen waarbij een bekering (inclusief afvalligheid) als asielmotief is aangevoerd. WI 2019/18 vervangt WI 2018/10. In WI 2019/18 is ten opzichte van WI 2018/10 slechts een paragraaf over het raadplegen van bekeringscoördinatoren toegevoegd. Volgens WI 2018/10 is het belangrijk dat verweerder de drie elementen, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten die de vreemdeling in het kader daarvan ontplooit, in onderlinge samenhang betrekt bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering.
Bij uitspraak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977) heeft de Afdeling in algemene zin geoordeeld over WI 2018/10 en de toepassing ervan. De Afdeling heeft hierbij geoordeeld dat WI 2018/10 geen beleidswijziging is. Verweerder hanteert in WI 2018/10 nog altijd de uitgangspunten zoals vervat in de vaste gedragslijn zoals die daarvóór bestond. Volgens de Afdeling zal verweerder echter voortaan, ook als hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling een doorslaggevend gewicht toekent aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering, kenbaar moeten motiveren wat hij vindt van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen (kennis van het nieuwe geloof en in het kader van het nieuwe geloof ontplooide activiteiten) en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Met deze overweging komt de Afdeling terug van haar eerdere rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2801).
Verder zal verweerder voortaan ook daadwerkelijk en kenbaar moeten motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan
verklaringen van derden is toegekend. Een tweede uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:978) bevestigt deze rechtspraak.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de islam sinds haar 19e/20e niet meer praktiseert. Volgens verweerder heeft eiseres echter niet inzichtelijk gemaakt waarom zij na 30 jaar zonder religie de stap maakte om naar de kerk te gaan. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Niet in geschil is dat eiseres sinds haar 19e/20e nog wel in een God gelooft, maar een afkeer had van de islam vanwege de door haar ervaren hypocrisie onder moslims, dat zij in 2018 met het christendom in aanraking is gekomen op aanbeveling van een vriend in Duitsland en destijds vanwege wanhoop onder psychische behandeling was. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres, gelet op deze omstandigheden, niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij in 2018 ontvankelijk was voor het christendom en voor het eerst in Duitsland een kerk bezocht. Verweerders standpunt ter zitting dat eiseres in Iran de mogelijkheid had zich te verdiepen in een andere religie, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft hierbij ook onvoldoende kenbaar haar asielbeleid voor Iran en de door eiseres genoemde landeninformatie over Iran betrokken, waaruit blijkt dat bekeerlingen in Iran te maken kunnen krijgen met represailles.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zij is bekeerd tijdens haar eerste kerkbezoek in oktober 2018. Volgens eiseres is haar kijk op het leven toen direct veranderd (pagina 11 rapport nader gehoor).
Verweerder heeft hierop doorgevraagd. Weliswaar heeft eiseres verklaard dat haar geloof zich nog verder ontwikkelde door elke week naar de kerk te gaan, door Christus beter te leren kennen, doordat zij nog moest groeien om het niveau te bereiken om gedoopt te worden en verder moest lezen en studeren, maar zij heeft desondanks ook verklaard dat zij haar hart aan Christus heeft gegeven (pagina’s 10 tot en met 14 en 17 rapport nader gehoor). Verweerder heeft hieruit niet ten onrechte begrepen dat eiseres heeft verklaard dat zij via haar eerste kerkbezoek is bekeerd zoals verweerder conform WI 2019/18 een bekering definieert, te weten: het overgaan van iemand tot een ander geloof. Verweerder heeft de correcties en aanvullingen van eiseres op het nader gehoor hierover voldoende bij het bestreden besluit betrokken. Verweerder heeft echter onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat eiseres niet concreet heeft verklaard over haar eigen ervaringen en persoonlijke beleving tijdens de kerkdienst. Eiseres heeft concreet verklaard dat de preek over Jezus en Maria Magdalena, die ging over vergeving, gelet op haar achtergrond, voor haar zeer indrukwekkend was en dat de eerlijkheid en barmhartigheid in de preek en van de
kerkgangers haar trof. Daardoor voelde zij vertrouwen in Jezus (pagina’s 11 tot en met 13 rapport nader gehoor). De tegenwerping van verweerder dat je van mensen die je niet kent en die je voor de eerste keer ziet niet meteen kunt zien dat zij eerlijk zijn en uit hun hart met Jezus praten, geeft te weinig ruimte aan de persoonlijke beleving van eiseres op dat moment. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat de preek over vergeving diepgaand voor eiseres is geweest. Verweerders standpunt ter zitting dat hij niet inziet dat eiseres zich bekeert zonder onderzoek te doen of zonder nieuwsgierig te zijn naar een andere religie, volgt de rechtbank zonder nadere motivering niet, mede gelet op wat hiervoor is overwogen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder teveel gewicht gehecht aan de verklaringen van eiseres over het precieze moment van haar bekering voor zijn standpunt dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar motieven voor en proces van bekering. Daar komt bij dat verweerder bij het bestreden besluit onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd wat hij vindt van de kennis van eiseres van het christendom, de activiteiten die eiseres in het kader van het christendom heeft ontplooid en waarom de verklaringen van eiseres de
volgens verweerder ontoereikende verklaringen over de motieven voor en het proces
van bekering niet kunnen compenseren. Ook heeft verweerder onvoldoende daadwerkelijk en kenbaar gemotiveerd hoe hij de overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de tegenover hem afgelegde en door hem ongeloofwaardig geachte verklaringen over de bekering van eiseres. Hierdoor is voor de rechtbank niet inzichtelijk en niet goed toetsbaar welk gewicht verweerder aan de verklaringen heeft toegekend. Dit is in strijd met de uitleg die de Afdeling bij de uitspraken van 12 mei 2021 aan WI 2018/10 heeft gegeven. De rechtbank volgt verweerders standpunt ter zitting dat deze uitspraken van de Afdeling vooral in het licht van de feiten en omstandigheden in die specifieke zaken moeten worden gezien, niet.
Verweerder heeft aan eiseres tegengeworpen dat zij basale kennis heeft van het christendom die niet dieper gaat dan wat openbaar te vinden is, dat haar verklaringen over het christendom summier en oppervlakkig zijn en dat haar kennis geen afbreuk doet aan haar onvoldoende geachte verklaringen over haar eigen ervaringen en persoonlijke beleving bij haar bekering. Eiseres stelt volgens de rechtbank terecht dat ook diepgaandere kennis van het christendom vanuit openbare bronnen kenbaar is en dat deze tegenwerping van verweerder geen hout snijdt. Daarnaast is hiervoor al overwogen dat eiseres concreet heeft verklaard over de betekenis van de ontmoeting tussen Jezus en Maria Magdalena en wat dit verhaal haar persoonlijk heeft gedaan. Ook heeft verweerder erkend dat eiseres onder meer heeft verklaard over drie Bijbelverhalen die haar aanspreken, waaruit volgens verweerder blijkt dat eiseres enige kennis van het christendom heeft. Aldus blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende waarom de kennis van eiseres van het christendom de door verweerder ontoereikend geachte verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering niet kunnen compenseren. Verder maakt het bestreden besluit onvoldoende kenbaar waarom de activiteiten van eiseres, waaronder haar kerkgang en Bijbelstudie, en de verklaring van derden de door verweerder ontoereikend geachte verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Verweerder heeft niet kenbaar gemotiveerd wat hij van de overgelegde documenten vindt en heeft ook niet gereageerd op de kerkverklaring die eiseres op 25 mei 2021 heeft overgelegd. Daarin bevestigt de pastor van de Iraanse kerk in Nederland dat eiseres sinds haar verblijf in het AZC in Assen lid is van de Iraanse kerk en deelneemt aan de kerkdiensten, Bijbelstudieprogramma’s en huiskerken van de Iraanse kerk in Assen. Na afronding van de Bijbelstudie zal eiseres volgens de verklaring zo snel mogelijk worden gedoopt. De pastor schrijft dat eiseres betrouwbaar en serieus in haar geloof in de Here Jezus is en dat dit uit haar daden blijkt. Verweerder heeft deze verklaring ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
3.3.
Het betoog van eiseres slaagt.
Problemen met echtgenoot
4. Eiseres voert aan dat verweerders standpunt (zonder onderbouwing uit objectieve bron) dat het voor een man in Iran is toegestaan met twee vrouwen te trouwen, niet betekent dat van haar mag worden verwacht dat zij moet accepteren dat haar echtgenoot ook een ander gezin heeft en met haar trouwt zonder medeweten van dit gezin. Het door haar overgelegde document toont aan dat zij een echtscheiding heeft aangevraagd. Verweerder is hieraan geheel voorbijgegaan. Ook blijkt niet dat verweerder daadwerkelijk rekening heeft gehouden met de verdwijning van haar advocaat en daarmee de onbereikbaarheid van meer stukken over haar echtscheiding. Verder ziet zij niet in waarom verweerders vragen over haar woonadres geen verband hielden met haar asielrelaas over het huiselijk geweld en de problemen met haar echtgenoot. Dat verweerder haar verklaringen hierover aan haar
tegenwerpt, is een ernstige procedurele onzorgvuldigheid. Ter ondersteuning hiervan verwijst zij naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 4 december 2020 (NL20.9692). Bovendien heeft zij in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor toegelicht dat er sprake was van een miscommunicatie of onvolkomen vertaling. Zij heeft duidelijk aangegeven dat zij wel heeft samengewoond met haar echtgenoot. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de gevolgde punten uit haar zienswijze niet zouden leiden tot de geloofwaardigheid van haar problemen met haar echtgenoot. Verder mag verweerder niet van haar verwachten dat zij haar stellingen van de invloedrijke positie en het grote netwerk van haar echtgenoot onderbouwt met documenten. Zij kan daarover niet meer weten dan zij heeft verklaard. Ook heeft verweerder niet kenbaar in de besluitvorming meegewogen dat haar echtgenoot werkt voor een bedrijf dat functioneert onder de Iraanse Revolutionaire Garde (IRGC). Dit is een externe geloofwaardigheidsindicator die, gelet op paragraaf 3.2.2. van WI 2014/10, ten onrechte niet bij de beoordeling is betrokken. Verder heeft de door haar overgelegde e-mailcorrespondentie wel degelijk bewijswaarde. Bij terugkeer naar Iran valt er geen bescherming te verwachten tegen het eergerelateerde geweld van haar echtgenoot, gelet op haar openlijke bekering en relatie met [naam persoon] .
Verweerder had zelf onderzoek moeten instellen naar de overgelegde documenten. Bovendien heeft verweerder het medische steunbewijs over haar psychiatrische behandeling niet betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het huiselijk geweld. Dat is in strijd met werkinstructie 2016/4 (WI 2016/4) en met paragraaf C1/4.4.4. van de Vc. Ter ondersteuning van het voorgaande wijst zij ook naar haar verklaring die zij op 25 mei 2021 bij de rechtbank heeft ingediend, aldus eiseres.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen stukken ter onderbouwing van haar echtscheidingsprocedure heeft overgelegd. Ook ter zitting heeft eiseres laten weten dat er geen stukken zijn overgelegd die zien op de echtscheiding en dat deze stukken zich in Iran bevinden. Verweerder heeft eiseres dus niet ten onrechte tegengeworpen dat zij van haar echtscheiding geen stukken heeft overgelegd. Uit de verklaringen van eiseres blijkt niet dat het voor haar onmogelijk was om stukken over de echtscheidingsprocedure en aangiften te verkrijgen. Zij heeft verklaard dat zij het in eerste instantie niet nodig vond om de documenten via haar advocaat in bezit te krijgen (pagina 22 rapport nader gehoor). Verder heeft eiseres gesteld dat de visumprocedure voor haar vlucht uit Iran noodzakelijk was en het meenemen van documenten over de echtscheidingsprocedure en aangiften niet. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder wel rekening heeft gehouden met de gestelde verdwijning van de advocaat van eiseres. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte tegengeworpen dat de verklaring van eiseres dat zij wel inspanningen heeft verricht, maar dat het telefoonnummer van haar advocaat niet meer werkte, niet is onderbouwd. Verder heeft eiseres door het document waaruit enkel blijkt dat zij in 2019 in Duitsland onder psychiatrische behandeling stond, niet aannemelijk gemaakt dat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vraag naar het woonadres in het aanmeldgehoor niet ging over de asielmotieven van eiseres, maar om de vaststelling met wie ze op welk moment samenwoonde. Verweerder heeft hierdoor niet onzorgvuldig gehandeld. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiseres verklaard dat zij nooit met haar man zelfstandig heeft gewoond (pagina 10 rapport aanmeldgehoor). Tijdens het nader gehoor heeft eiseres verklaard dat zij vanaf haar huwelijk tot 2016 (wisselend) met haar echtgenoot heeft samengewoond (pagina 24 rapport nader gehoor). Verweerder mocht eiseres met deze tegenstrijdigheid confronteren en heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres voor deze tegenstrijdigheid geen afdoende verklaring heeft gegeven. Hiermee, en
gelet op het voorgaande, heeft verweerder ook deugdelijk gemotiveerd waarom verweerder het gestelde in de punten 42 tot en met 45 van haar zienswijze, dat gaat over de eigenschappen van haar echtgenoot, de familierelatie en waarom zij met haar echtgenoot samenleefde ondanks de echtscheidingsprocedure, wel volgt, maar dit niet betekent dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij met haar echtgenoot samenwoonde.
Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiseres geen persoonlijke verklaringen kan afleggen over de door haar gestelde invloedrijke positie van haar echtgenoot en dat eiseres hierover enkel vermoedens uit. Ook heeft eiseres hierover geen documenten kunnen indienen. Verweerder heeft dit niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen. Verder blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder bij de gestelde invloedrijke positie van haar echtgenoot in de maatschappij niet ook de gestelde band van haar echtgenoot met de IRGC heeft betrokken.
Evenwel heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres risico loopt op eerwraak en geweld door haar echtgenoot bij terugkeer in Iran. Uit het algemeen ambtsbericht Iran van februari 2021 (ambtsbericht), waarop eiseres heeft gewezen, blijkt dat overspel een situatie kan zijn die de familie-eer kan aantasten (pagina 64 ambtsbericht). Ook blijkt uit het ambtsbericht dat het in de verslagperiode in Iran ontbrak aan wettelijke beschermingsmogelijkheden tegen eergerelateerd geweld (pagina 65 ambtsbericht). Niet gebleken is dat eiseres gescheiden is van haar echtgenoot en vaststaat dat eiseres een relatie heeft met [naam persoon] . Hierdoor zou risico op eerwraak vanwege overspel kunnen bestaan. Het is niet gebleken dat verweerder dit bij het bestreden besluit heeft betrokken. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat de autoriteiten wel tegen eerwraak optreden, omdat een dader van eerwraak in Iran negen jaar gevangenisstraf heeft gekregen, maakt het voorgaande niet anders. Het ging in die zaak, volgens het ambtsbericht, overigens over een zeer specifieke eerwraakzaak die tot veel verontwaardiging leidde en waarbij aan de vader die zijn dochter vermoordde niet de doodstraf werd opgelegd vanwege zijn wettelijke status van ‘wali’ (wettelijke voogd of toezichthouder) (pagina 65 ambtsbericht). Verder heeft eiseres e-mailcorrespondentie met haar familie overgelegd, waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de echtgenoot van eiseres dreigt eerwraak op eiseres toe te passen vanwege haar vlucht naar Nederland en haar bekering. Gelet op het voorgaande en het ambtsbericht kon verweerder niet volstaan met het standpunt dat deze e-mailcorrespondentie geen objectief verifieerbaar bewijs is. Het ligt op de weg van verweerder om nader onderzoek naar deze e-mailcorrespondentie te doen en daarbij het ambtsbericht, de verklaring van eiseres van 25 mei 2021 en wat hiervoor over de bekering van eiseres is overwogen, te betrekken. Hierbij kan verweerder ook het document betrekken dat eiseres ter zitting heeft overgelegd. Daaruit zou volgens eiseres volgen dat haar echtgenoot de bruidschat moet terugbetalen, wat de echtscheiding tussen eiseres en haar echtgenoot zou aantonen.
4.2.
Het betoog van eiseres slaagt.
Zwaarwegendheid relatie [naam persoon]
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat de landeninformatie over leden van de Iraanse Volksmuhjahideen (MKO) en de Iraanse autoriteiten geen betrekking op haar hebben. Uit het ambtsbericht volgt dat niet bekend is of voormalig MKO-leden een beroep kunnen doen op de informele amnestieregeling. Bovendien heeft [naam persoon] een asielvergunning in Duitsland. Hij staat dus in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten. Eiseres staat daarom ook in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten,
aangezien zij een openlijke relatie heeft met [naam persoon] op sociale media en uit landeninformatie blijkt dat de Iraanse autoriteiten activiteiten van de diaspora in het buitenland nauwlettend in de gaten houden. Verweerder heeft niet nader gemotiveerd waarom de berichten op sociale media onvoldoende onderbouwen dat zij en [naam persoon] hun relatie openbaar hebben gemaakt, aldus eiseres.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Het is niet in geschil dat eiseres geen (voormalig) MKO-lid is. Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij te vrezen heeft voor het eventueel ontbreken van een amnestieregeling voor voormalig MKO-leden in Iran. Het enkele feit dat zij een (openlijke) relatie met [naam persoon] heeft is daarvoor onvoldoende. Dat [naam persoon] een asielvergunning in Duitsland heeft betekent niet zonder meer dat eiseres en/of [naam persoon] op dit moment in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staan. Eiseres heeft dat onvoldoende onderbouwd. Dat [naam persoon] en/of eiseres in de gaten (zullen) worden gehouden door de Iraanse autoriteiten volgt ook niet zonder meer uit de plaatsing van berichten op sociale media. Het ambtsbericht bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder met toepassing van afdeling 8.2.2a van de Awb (bestuurlijke lus) in de gelegenheid te stellen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank kan niet overzien of herstel van het gebrek binnen een redelijke termijn mogelijk is. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij het opnieuw beoordelen van de gestelde bekering van eiseres dient verweerder ook te betrekken in hoeverre eiseres is aan te merken als afvallige van de islam.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 juni 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.