ECLI:NL:RBDHA:2021:6864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot bestuursdwang bij verwijdering van fietsen in verband met bouwwerkzaamheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had zijn fiets geparkeerd tegen de muur bij de ingang van de Koninklijke Bibliotheek, wat in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Den Haag. De fiets werd door de gemeente verwijderd omdat deze niet in de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen stond. Eiser was het niet eens met de beslissing van de gemeente en stelde dat er onvoldoende informatie was over de stallingsmogelijkheden, vooral omdat er in de omgeving fietsenstallingen waren opgeheven vanwege bouwwerkzaamheden.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente in beginsel bevoegd was om handhavend op te treden, maar in dit specifieke geval had de gemeente van bestuursdwang moeten afzien. De rechtbank vond dat de gemeente onvoldoende had gedaan om de eiser te informeren over de stallingsmogelijkheden, vooral gezien de tijdelijke opheffing van de fietsenstallingen. De rechtbank volgde de Adviescommissie bezwaarschriften in het standpunt dat de gemeente extra informatie had moeten verschaffen over waar fietsen wel konden worden gestald.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en herstelde het primaire besluit. De gemeente werd opgedragen om de kosten van € 25,- die eiser had moeten betalen voor de teruggave van zijn fiets te vergoeden, evenals het griffierecht van € 178,-. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie door de gemeente in situaties waar handhaving plaatsvindt, vooral wanneer er veranderingen zijn in de beschikbare voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
en

het college van burgemeester en wethouders, verweerder

(gemachtigde: D. Khougiani).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 heeft verweerder bestuursdwang toegepast door de fiets van eiser te verwijderen van het Prins Willem-Alexanderhof in Den Haag.
Bij het besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, in afwijking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (Adviescommissie) van 15 oktober 2019, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 5 maart 2020 (SGR 20/518) heeft de voorzieningenrechter het verzoek wegens het ontbreken van spoedeisend belang afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 7 mei 2019 heeft eiser zijn fiets neergezet tegen de muur dicht bij de ingang van de Koninklijke Bibliotheek aan het Prins Willem-Alexanderhof. Omdat de fiets in strijd met artikel 5:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Den Haag (APV) buiten de fietsvoorziening in de omgeving van Den Haag Centraal Station stond geparkeerd heeft een toezichthouder op de fiets een label aangebracht en eiser met dit label gelast om de fiets binnen dertig minuten te verwijderen of in een daarvoor bestemde voorziening te plaatsen. Omdat de fiets na een uur nog niet was verwijderd, is de fiets meegenomen naar het Fietsdepot Haaglanden.
Wat zijn de regels?
2. De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser is het niet met het bestreden besluit eens. Hij voert – kort weergegeven – aan dat zijn fiets niet hinderlijk of langdurig gestald stond en dat de fiets in goede staat van onderhoud is. Verder voert eiser aan dat de fiets is weggenomen zonder dat ter plaatse (voldoende) kenbaar was dat de fiets niet mocht worden gestald. Zelfs indien duidelijk zou zijn geweest dat de fiets niet ter plaatse mocht zijn gestald dan is het wegnemen van fietsen die niet langdurig en/of hinderlijk staan gestald onzorgvuldig en onrechtmatig als onvoldoende stalvoorziening beschikbaar is. Ook indien het stalverbod kenbaar zou zijn geweest én wel voldoende stalgelegenheid zou hebben bestaan, dan is onvoldoende tijd voor herstel geboden. Daarnaast stelt eiser dat artikel 5:12 van de APV onverbindend moet worden verklaard voor de omgeving van de Koninklijke Bibliotheek en Den Haag Centraal.
Ook voert eiser aan dat verweerder gegeven de onrechtmatigheid van het wegnemen van de fiets ten onrechte een betaling eist van € 25,- voor teruggave van de fiets. Dit bedrag vindt eiser bovendien onredelijk hoog. Daarbij komt volgens eiser dat de openingstijden van het fietsdepot onvoldoende zijn, nu het depot hoofdzakelijk tijdens kantooruren is geopend.
4. Verweerder verwijst naar de contrairmemo van 25 november 2019 en de pleitaantekeningen van 27 augustus 2019. Hij blijft bij wat er in het bestreden besluit staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Bij besluit van 28 juni 2016 met kenmerk DSB/2016.176 (RIS 294626) heeft verweerder de omgeving van het station Den Haag Centraal aangewezen als plaats, bedoeld in artikel 5:12, eerste lid, van de APV waar het verboden is (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan.
6. De rechtbank stelt vast dat de locatie waar eiser zijn fiets had neergezet in het aanwijzingsgebied ligt. Eiser heeft zijn fiets niet op de juiste wijze, te weten binnen de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen, gestald maar tegen de muur bij de ingang van de Koninklijke Bibliotheek. Daarmee was eiser in overtreding en was verweerder in beginsel bevoegd handhavend op te treden. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in dit geval van bestuursdwang had moeten afzien.
7. Hoewel aan verweerder kan worden toegegeven dat het in zijn algemeenheid niet noodzakelijk is om op alle aanloop- en/of fietsroutes een zonebord te plaatsen om het parkeerverbod onder de aandacht te brengen, vindt de rechtbank dat hij in een onduidelijke situatie als deze waarin fietsenstallingen aan het Prinses Irenepad en het Prins Willem-Alexanderhof zijn opgeheven in verband met bouwwerkzaamheden in de directe omgeving van de Koninklijke Bibliotheek, ter plaatse nadere informatie diende te verschaffen over de stallingsmogelijkheden en er extra op diende te wijzen dat fietsen worden verwijderd indien zij niet in de daarvoor bestelde parkeervoorzieningen zijn gestald. Zoals de Adviescommissie ook heeft overwogen was te voorzien dat door het wegvallen van deze stallingsplaatsen in de nabije omgeving van de Koninklijke Bibliotheek de parkeerdruk voor fietsen in dit deel van het aanwijzingsgebied sterk zou toenemen. De rechtbank volgt de Adviescommissie in het standpunt dat onder deze omstandigheden de zoneborden zo moeten zijn geplaatst dat deze (kunnen) worden gezien als men het aanwijzingsgebied betreedt. Niet in geschil is dat een zonebord ontbrak bij het Prinses Irenepad komende van de Theresiastraat op het moment dat eiser zijn fiets stalde tegen de muur van de Koninklijke Bibliotheek. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep reeds om deze reden gegrond is. Aan eisers overige beroepsgronden wordt dan ook niet toegekomen.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Indien eiser zijn fiets inmiddels heeft opgehaald, bepaalt de rechtbank dat verweerder het bedrag dat eiser hiervoor heeft moeten betalen, te weten € 25,-, aan eiser vergoedt. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door eiser verzocht, te bepalen dat eventuele schade aan de fiets die is ontstaan tijdens de opslag in het depot, door verweerder moet worden vergoed. Ditzelfde geldt voor de schade die zou kunnen zijn ontstaan door het eventueel doorknippen van het fietsslot. Indien van dergelijke schade daadwerkelijk sprake blijkt te zijn, dient hiertoe door eiser een onderbouwd schadeverzoek te worden gedaan.
9. Verweerder moet het griffierecht vergoeden dat eiser heeft betaald. Er zijn geen proceskosten die vergoed moeten worden.

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 10 december 2019;
  • herroept het primaire besluit van 7 mei 2019;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op de kosten die eiser heeft gemaakt voor het terugkrijgen van zijn fiets, ter hoogte van € 25,-, voor zover daarvan daadwerkelijk sprake is, te vergoeden;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Gemeentewet

Artikel 125
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
[…]

Algemene plaatselijke verordening

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
1. Het is verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte.
[…]