In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had zijn fiets geparkeerd tegen de muur bij de ingang van de Koninklijke Bibliotheek, wat in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Den Haag. De fiets werd door de gemeente verwijderd omdat deze niet in de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen stond. Eiser was het niet eens met de beslissing van de gemeente en stelde dat er onvoldoende informatie was over de stallingsmogelijkheden, vooral omdat er in de omgeving fietsenstallingen waren opgeheven vanwege bouwwerkzaamheden.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente in beginsel bevoegd was om handhavend op te treden, maar in dit specifieke geval had de gemeente van bestuursdwang moeten afzien. De rechtbank vond dat de gemeente onvoldoende had gedaan om de eiser te informeren over de stallingsmogelijkheden, vooral gezien de tijdelijke opheffing van de fietsenstallingen. De rechtbank volgde de Adviescommissie bezwaarschriften in het standpunt dat de gemeente extra informatie had moeten verschaffen over waar fietsen wel konden worden gestald.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en herstelde het primaire besluit. De gemeente werd opgedragen om de kosten van € 25,- die eiser had moeten betalen voor de teruggave van zijn fiets te vergoeden, evenals het griffierecht van € 178,-. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie door de gemeente in situaties waar handhaving plaatsvindt, vooral wanneer er veranderingen zijn in de beschikbare voorzieningen.