ECLI:NL:RBDHA:2021:6859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
C/09/576673 / HA ZA 19-731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op gewichtige redenen en verschoningsrecht in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 30 juni 2021 een vonnis gewezen in de zaak tussen meerdere eisers, waaronder Sportled Nederland B.V. en [eiser 3] Consultancy B.V., en gedaagden, waaronder [gedaagde 3] Accountants & Adviseurs B.V. De zaak betreft een beroep op gewichtige redenen zoals bedoeld in artikel 22 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij de vraag centraal staat of er sprake is van een (afgeleid) verschoningsrecht. De rechtbank heeft in het vonnis vastgesteld dat de gedaagden de rechtbank hebben verzocht om kennisneming van bepaalde correspondentie te beperken tot de rechter, op grond van gewichtige redenen die de geheimhouding rechtvaardigen. Dit verzoek is gedaan door de advocaat van de curator, mr. M.J. Guit, die zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van geheimhouding in dit geval zwaarder wegen dan het maatschappelijke belang van openbaarheid, en heeft het beroep op het verschoningsrecht van mr. Guit en het afgeleide verschoningsrecht van de gedaagden gehonoreerd. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de zaak op 28 juli 2021 opnieuw zal worden behandeld voor verdere aktewisseling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/576673 / HA ZA 19-731
Vonnis van 30 juni 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] , te [woonplaats] ,

2.
SPORTLED NEDERLAND B.V., te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3] CONSULTANCY B.V., te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.H. van der Weide te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] , te [woonplaats 2] ,

2.
[gedaagde 2], te [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde 3] ACCOUNTANTS & ADVISEURS B.V., te [woonplaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.S. van Daal te Amsterdam .
Partijen zullen hierna [eiser 1] , Sportled, [eiser 3] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser 3] genoemd worden. Met [eisers] en [gedaagden] worden eisers respectievelijk gedaagden gezamenlijk aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 juni 2019;
  • de akte houdende overlegging producties van [eisers] van 10 juli 2019, met de producties 1-76;
  • de conclusie van antwoord, met de producties 1-3;
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2019, waarin een comparitie van partijen (voor een meervoudige kamer) is gelast;
  • de conclusie houdende wijziging van eis van 18 mei 2020, met de producties 77-95;
  • het tussenvonnis van 5 augustus 2020, waarbij een mondeling behandeling (door een enkelvoudige kamer) is gelast;
  • de brief van mr. Van der Weide van 21 oktober 2020, met de producties 96-99;
  • de akte nadere producties tevens reactie verzoeken [eisers] van [gedaagden] van 18 november 2020, met één productie;
  • de brief van mr. Van der Weide van 15 maart 2021, met productie 100;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 17 maart 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte inzake artikel 22 Rv van [gedaagden] van 28 april 2021, met bijlagen a, b, en c;
  • de akte inzake artikel 22 Rv van [gedaagden] van 28 april 2021, met de brief van mr. Guit van 23 april 2021;
  • de brief van mr. Van Daal van 26 april 2021;
  • de brief van mr. Van der Weide van 29 april 2021;
  • de brief van mr. Van Daal van 4 mei 2021,
  • de akte inzake artikel 22 Rv en overlegging producties van [eisers] van 26 mei 2021, met de producties 101 en 102;
  • de brief van mr. Van der Weide van 27 mei 2021;
  • het e-mailbericht van mr. Van Daal van 27 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is een datum voor een beslissing als bedoeld in artikel 22 lid 3 Rv bepaald.
1.3.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [eisers] hebben hiervan gebruik gemaakt bij brief van 29 april 2021 en [gedaagden] bij brieven van 26 april 2021 en 4 mei 2021. Deze correspondentie maakt onderdeel uit van het procesdossier.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft tijdens de comparitie van partijen op grond van artikel 22 Rv [gedaagden] bevolen de volgende bescheiden over te leggen:
de correspondentie tussen [gedaagden] en de curator met betrekking tot de bevestiging van de opdracht van de curator en [gedaagden] , daterend van voor het [eiser 3] -rapport van 8 december 2014 (productie 60 van [eisers] );
de correspondentie tussen [gedaagden] en de curator uit 2018 met betrekking tot en naar aanleiding van de toezending in 2018 van de in 2014 gedateerde opdrachtbevestiging, zoals verwoord in de e-mail van de curator aan mr. Van der Weide van 16 juni 2020 (productie 96 van [eisers] );
de correspondentie tussen de curator en [gedaagden] met betrekking tot het verzoek van de curator aan [gedaagden] om te reageren op onderdelen van de conclusie van antwoord in de procedure [nummer van de zaak] ten overstaan van de Rechtbank Amsterdam ;
e hiervoor bedoelde conclusie van antwoord met producties.
2.2.
Naar aanleiding hiervan hebben [gedaagden] bij akte van 28 april 2021 correspondentie als bedoeld onder a, b en c overgelegd. Deze correspondentie is gevoerd tussen mr. M.J. Guit (de advocaat van de curator) en [gedaagden] Bij brief van 23 april 2021 heeft mr. Guit met een beroep op zijn verschoningsrecht meegedeeld geen toestemming te geven om deze correspondentie in het geding te brengen. Om die reden hebben [gedaagden] meegedeeld dat vanwege gewichtige redenen uitsluitend de rechter daarvan kennis zal mogen nemen (artikel 22 lid 2 Rv). Tegen deze gestelde beperking hebben [eisers] verweer gevoerd.
2.3.
Het is aan de rechtbank om te beslissen of er in dit geval sprake is van gewichtige redenen die de beperking van de kennisneming rechtvaardigen (artikel 22 lid 3 Rv). Er kan alleen van gewichtige redenen sprake zijn indien in de concrete omstandigheden van het geval de belangen waarop de geheimhoudingsplicht ten aanzien van de bescheiden richt, zwaarder wegen dan het zwaarwegende maatschappelijke belang dat in rechte de waarheid aan het licht komt [1] .
2.4.
Een advocaat is verplicht tot geheimhouding van al hetgeen hem in zijn hoedanigheid wordt toevertrouwd. In verband daarmee komt de advocaat tevens het recht toe zich te verschonen van een eventuele verplichting tot het verschaffen van informatie. De grondslag van dit verschoningsrecht is een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat bij deze vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen is besproken om bijstand en advies tot een advocaat moet kunnen wenden. Bij de bepaling van de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht wordt geen onderscheid gemaakt naar de mate van vertrouwelijkheid van de gegevens. Beslissend is of het gaat om informatie die degene die een vertrouwensberoep uitoefent, in die hoedanigheid is toevertrouwd. De aard van het verschoningsrecht brengt verder mee dat het oordeel omtrent de vraag of bepaalde gegevens onder het verschoningsrecht vallen, in beginsel toekomt aan de verschoningsgerechtigde. Indien deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om informatie waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient de rechter dat standpunt te eerbiedigen, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. De plicht tot geheimhouding geldt in beginsel ook voor personen die werkzaamheden voor de advocaat verrichten en aan wie uit dien hoofde iets wordt toevertrouwd. Voor zover deze informatie valt onder de reikwijdte van het verschoningsrecht van de advocaat, kunnen de bedoelde personen zich op een afgeleid verschoningsrecht beroepen. Het oordeel of voor het inroepen van het verschoningsrecht daadwerkelijk aanleiding is, komt toe aan degene
van wie dit verschoningsrecht is afgeleid, in dit geval dus de advocaat. [2]
2.5.
Uit de correspondentie onder a, b en c leidt de rechtbank af dat mr. Guit heeft opgetreden als advocaat van de curator en niet - zoals [eisers] hebben gesuggereerd – als ‘hulpcurator’. [gedaagden] hebben voor mr. Guit werkzaamheden verricht en aan hen is uit dien hoofde informatie toevertrouwd in het kader waarvan de hiervoor genoemde correspondentie is gevoerd. Er geen grond voor twijfel aan het standpunt van mr. Guit dat kennisneming door [eisers] van de inhoud van die correspondentie zou leiden tot schending van het beroepsgeheim. Gelet op dit een en ander moet in de onderhavige zaak het beroep van mr. Guit op zijn verschoningsrecht en het beroep van [gedaagden] op het daarvan afgeleide verschoningrecht worden gehonoreerd. Daarmee komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van gewichtige redenen die de beperking van kennisneming van de inhoud van de correspondentie rechtvaardigen. Hetgeen [eisers] in hun akte van 26 mei 2021 hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
2.6.
Voor het geval de rechtbank tot dit oordeel zou komen, hebben beide partijen op voorhand toestemming als bedoeld in artikel 22 lid 6 Rv gegeven om mede op de grondslag van de correspondentie onder a, b, en c uitspraak te doen. Of de rechtbank deze correspondentie in haar oordeel betrekt zal zij bij de inhoudelijke beoordeling bezien.
Voor de door [eisers] bepleite ‘externe check’ door een derde onder geheimhouding, ter verificatie van de authenticiteit en/of volledigheid van de stukken, ziet de rechtbank geen aanleiding.
2.7.
De (begeleidende) akte waarmee de correspondentie onder a, b en c bij de rechtbank is ingediend, valt strikt genomen buiten het bereik van het onder 2.1 bedoelde bevel. Daarom zal deze akte, mede omdat [eisers] daarvan geen kennis hebben kunnen nemen, bij de verdere beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.
2.8.
[eisers] hebben bij hun akte van 26 mei 2021 de hiervoor onder 2.1 bedoelde conclusie van antwoord, met producties, overgelegd. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich – desgewenst – bij akte over de betekenis van dit processtuk nader uit te laten, eerst [eisers] en daarna [gedaagden] De aktewisseling dient nadrukkelijk beperkt te blijven tot dit onderwerp. Na deze aktewisseling zal de zaak in beginsel worden verwezen naar de rol voor vonnis.
2.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de beperking van [gedaagden] dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de onder 2.2 bedoelde correspondentie gerechtvaardigd is;
3.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 juli 2021 voor akte aan de zijde van [eisers] als bedoeld in r.o. 2.8;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en door mr. D. Nobel, rolrechter, in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021. [3]

Voetnoten

1.HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8421, NJ 2009, 451.
2.Vgl. onder meer HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:600 en HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:532.
3.type: 1554