4.1.Verweerder weegt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee:
of er sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. Verweerder beoordeelt of deze politieke overtuiging bijzonder belangrijk is voor eiseres om haar identiteit of morele integriteit te behouden;
de wijze waarop zij uiting heeft gegeven aan haar politieke overtuiging, ongeacht of die activiteiten in het land van herkomst, in Nederland of elders hebben plaatsgevonden, en de wijze waarop zij voornemens is daar na terugkeer uiting aan te (blijven) geven;
of zij eerder problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten al dan niet vanwege haar politieke overtuiging;
of de wijze waarop zij uiting heeft gegeven of wenst te gaan geven aan haar politieke overtuiging bij terugkeer zal leiden tot daden van vervolging; en
of aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van eerdere uitingen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op basis van een grammaticale uitleg van het hiervoor weergegeven beleid stelt de rechtbank vast dat eiseres volgens dit beleid aannemelijk moet maken dat zij een politieke overtuiging heeft die zo essentieel is voor haar identiteit en/of morele integriteit, dat niet mag worden gevraagd dat deze door haar wordt opgegeven. Anders verwoord, het moet gaan om een politieke overtuiging die zo bepalend is voor wie iemand is als persoon, dat het die persoon in zijn/haar diepste wezen zou aantasten als diegene die politieke overtuigingen niet zou mogen uiten. Indien eiseres dit aannemelijk maakt, dan mag verweerder dus ook niet van eiseres verlangen dat zij zich terughoudend opstelt bij het uiten van die fundamentele politieke overtuiging in haar land van herkomst of elders. Dat zou dan immers een verboden inbreuk op de identiteit en/of morele integriteit van eiseres opleveren. Vervolgens wordt beoordeeld of eiseres door haar aannemelijk gemaakte fundamentele politieke overtuiging, waarvan niet verwacht mag worden dat zij zich terughoudend opstelt bij het uiten daarvan, een reëel risico loopt op vervolging en/of schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran. Bij deze toets worden de in voornoemd beleid genoemde criteria in ieder geval meegewogen. Er wordt onder meer gekeken naar politieke uitingen van eiseres in het verleden, of de Iraanse autoriteiten van die uitingen op de hoogte zijn geraakt, of eiseres in het verleden al in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is geraakt, hoe eiseres haar politieke opvattingen denkt vorm te gaan geven bij terugkeer naar Iran en of deze wijze van uiten zal leiden tot daden van vervolging. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een voldoende duidelijk toetsingskader. De rechtbank vindt hiervoor ook steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, en van 15 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3880. Het betoog dat onvoldoende inzichtelijk is wanneer sprake is van een fundamentele politieke overtuiging slaagt dan ook niet. 6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een fundamentele politieke overtuiging heeft. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat de gestelde politieke overtuiging van eiseres vooral ziet op haar vroegere slechte werkomstandigheden, haar lage salaris en de hoogte van haar huidige pensioenuitkering. Hieruit blijkt niet van een fundamentele politieke overtuiging die essentieel is voor de identiteit of morele integriteit van eiseres. Dat eiseres het daarnaast oneens is met bepaalde aspecten van het Iraanse regime, zoals het niet mogen wandelen met een getrouwde man, is onvoldoende om te spreken van een fundamentele politieke overtuiging.
7. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat, voor zover eiseres het in het algemeen oneens is met het regime, zij haar onvrede tijdens haar werk in het ziekenhuis en daarna slechts beperkt heeft geuit. Niet is gebleken dat eiseres zich bezig hield met politieke activiteiten en/of dat zij problemen heeft ondervonden door haar politieke activiteiten. Ook is niet aannemelijk geworden dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van haar overtuiging. Eiseres heeft immers verklaard geen problemen te hebben ondervonden vanwege haar politieke overtuiging en heeft Iran ook op legale wijze kunnen verlaten. Verder heeft eiseres slechts algemeen en summier geantwoord op de vraag waarom zij bij terugkeer naar Iran nu wél haar protest wil/zal uiten op een wijze die de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten zal opwekken. Dit klemt te meer nu eiseres al sinds maart 2011 met pensioen is. Dat zij het als een geestelijke marteling heeft ervaren om zich uit angst voor het regime jarenlang in te houden, leidt niet tot een ander oordeel, nu zij haar situatie – gezien de lange tijd dat zij na haar pensioen nog in Iran heeft gewoond – kennelijk niet onhoudbaar vond.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt op grond van haar politieke overtuiging of om andere redenen een reëel risico te lopen op vervolging van wel schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran.
9. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afdoen. Dat artikel 30b, eerste lid, van de Vw een kan-bepaling is, betekent niet dat verweerder de asielaanvraag niet kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren. Eiseres heeft immers ongeveer een half jaar gewacht met het indienen van haar asielaanvraag.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.