ECLI:NL:RBDHA:2021:6784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
NL20.18274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een terugkeerbesluit in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht met betrekking tot een asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 juni 2021, wordt het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens was er een terugkeerbesluit opgelegd. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Echter, de rechtbank oordeelt dat het herstel onvoldoende is, omdat er geen aandacht is besteed aan de samenhang met de zaak van de minderjarige broer van eiseres, wiens terugkeerbesluit ook was ingetrokken zonder dat het gebrek in die zaak was hersteld.

De rechtbank benadrukt dat de belangen van de minderjarige broer van eiseres in acht moeten worden genomen en dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom het terugkeerbesluit opnieuw van kracht is. De rechtbank legt verweerder een termijn van zes weken op om een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.068. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt eiseres de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18274

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van
eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene
procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is daarbij bepaald dat eiseres niet in
aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat haar geen
uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt
verleend. Het besluit geldt tevens als een terugkeerbesluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens is een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend (zaaknummer NL20.18275).
Het terugkeerbesluit is door verweerder op 15 februari 2021 ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van het verzoek om voorlopige
voorziening, plaatsgevonden op 24 maart 2021. De zaak is ter zitting tevens
gevoegd behandeld met het beroep en verzoek om voorlopige voorziening van de broer van
eiseres (respectievelijk zaaknummers NL20.18276 en NL20.18277). Eiseres is evenals haar broer verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar voogd [voogd]. Als tolk is verschenen E.J. Nejmbo Katumbwe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. In de vier zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
In de tussenuitspraak van 15 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3803 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft op 3 juni 2021 schriftelijk aangegeven dat de intrekking van het terugkeerbesluit abusievelijk tot stand is gekomen omdat eiseres meerderjarig is. De vraag of er voor eiseres buiten Nederland adequate opvang aanwezig is, is in dit geval dan ook niet meer relevant, aldus verweerder. De intrekking van het terugkeerbesluit heeft verweerder middels de brief van 3 juni 2021 teniet gedaan en daarmee heeft verweerder het terugkeerbesluit, zoals dat bij het besluit van 13 oktober 2020 is opgelegd, laten herleven.
Eiseres heeft op 21 juni 2021 schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verklaard dat zij [eiseres] is, geboren op [geboortedatum] te
[geboorteplaats] in de [geboorteland]. Zij is samen met haar broer naar Nederland gekomen.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder zal moeten bepalen of eiseres ofwel onrechtmatig in Nederland verblijft na afwijzing van haar asielaanvraag waaruit de oplegging van een terugkeerplicht volgt, ofwel dat eiseres rechtmatig verblijf heeft na afwijzing van haar asielaanvraag. Door niet expliciet aan te geven welke consequenties de afwijzing van de asielaanvraag heeft voor eiseres en door de ambtshalve weigering van de reguliere verblijfsvergunning onverkort te handhaven ondanks (de redenen voor) intrekking van het terugkeerbesluit, is sprake is van een gebrek in het bestreden besluit zoals dat luidt na intrekking van het terugkeerbesluit.
4. Verweerder heeft op 29 april 2021 te kennen gegeven dit gebrek te zullen herstellen, maar heeft dit niet gedaan binnen de gestelde termijn. Voor sluiting van het onderzoek is verweerder daartoe echter alsnog overgegaan op 3 juni 2021. Dit herstel houdt echter niet meer in dan dat de intrekking van het terugkeerbesluit is teruggedraaid. Daarbij heeft verweerder niet in acht genomen hetgeen is overwogen onder 15 van de tussenuitspraak. Verweerder heeft geen aandacht besteed aan de samenhang tussen de zaken van eiseres en haar minderjarige broer, met wie zij samen uit [geboorteland] is vertrokken en Nederland is ingereisd. Het genomen terugkeerbesluit betekent dat eiseres en haar broer van elkaar worden gescheiden en dat haar broer, voor wie niet is vastgesteld dat er adequate opvang is in Congo en die niet hoeft terug te keren, alleen achterblijft in Nederland. Verweerder heeft aan die consequentie geen enkele aandacht besteed in de nadere besluitvorming. Dat betekent dat het bestreden besluit, ook zoals dat luidt na verweerders herstel van het geconstateerde gebrek, niet in stand kan blijven, omdat dit onvoldoende gemotiveerd is en omdat daarbij hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, niet is betrokken.
5. In haar schriftelijke reactie op de brief van verweerder van 3 juni 2021 heeft eiseres, onder toevoeging van stukken in het dossier, aangegeven dat eiseres jonger is dan de leeftijd waar verweerder van uit gaat. Het is daarnaast volgens eiseres in strijd met het beginsel van zorgvuldig bestuur en het vertrouwensbeginsel om een ingetrokken terugkeerbesluit middels een enkele pennenstreek weer van kracht te laten zijn. Het is onvoldoende zorgvuldig om aan te geven dat het terugkeerbesluit weer herleefd zou zijn. Immers bij oplegging van een terugkeerverplichting moet verweerder eveneens vaststellen wat het land van terugkeer is en nagaan of er geen schending van artikel 3 van het EVRM dreigt. Gelet op de belangen van het minderjarige kind die een eerste overweging dienen te zijn voor verweerder dient er dan ook wel degelijk nader onderzoek ingesteld te worden naar de vraag of er adequate opvang buiten Nederland aanwezig is. Ten slotte is eiseres van mening dat de brief van verweerder niet is aan te merken als herstel van het gebrek in het bestreden besluit.
6. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak reeds geoordeeld over het standpunt van verweerder over de identiteit van eiseres, inclusief haar geboortedatum en de daaruit voortvloeiende meerderjarigheid van eiseres ten tijde van de intrekking van het terugkeerbesluit. De nu vrijwel zonder nadere toelichting digitaal overgelegde, onvertaalde documenten waarvan de rechtbank de authenticiteit en bewijswaarde niet kan vaststellen, leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder dient de betreffende stukken wel te betrekken bij het nieuw te nemen besluit.
7. Nu het bestreden besluit, inclusief het daarin opgenomen terugkeerbesluit (waarvan de intrekking is ingetrokken), wordt vernietigd, hoeft de vraag of in het terugkeerbesluit het land had moeten worden genoemd waarnaar eiseres moet terugkeren, geen bespreking meer. De rechtbank verwijst in dit verband wel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155, waarin op deze rechtsvraag wordt ingegaan. Ook de vraag of een ingetrokken terugkeerbesluit kan herleven, zonder expliciet een nieuw terugkeerbesluit te nemen, hoeft gelet op de vernietiging van het bestreden besluit geen bespreking.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het, nu nog meer dan ten tijde van de tussenuitspraak, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 14 januari 2021 in de zaak TQ, ECLI:EU:C:2021:9 (hierna: het arrest TQ) gewenst en noodzakelijk dat er duidelijkheid komt voor eiseres en haar broer. Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat verweerder enige tijd nodig heeft om zijn uitvoeringspraktijk aan te passen na het arrest TQ, doet dat niet af aan het belang van eiseres en haar broer om nu op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over hun situatie. Verweerder krijgt daarom, gelet op artikel 8:72, vierde lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een termijn van maximaal zes weken om een nieuw besluit te nemen en aan het niet voldoen aan die termijn verbindt de rechtbank gelet op het zesde lid van voornoemd artikel een sanctie in de vorm van een dwangsom.
9. De rechtbank zoekt hiervoor aansluiting bij de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560. In die uitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen dat de rechter er in asielzaken rekening mee houdt dat de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht.
10. De rechtbank acht mede gezien de datum van de tussenuitspraak, zijnde 15 april 2021, een termijn van zes weken in dit geval niet onnodig lang en niet onrealistisch kort om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen. De rechtbank zal verweerder dan ook opleggen om binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit op de aanvraag van
8 maart 2020 te nemen en bekend te maken.
11. De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Zoals de Afdeling in voornoemde uitspraak heeft overwogen, kan de rechtbank in redelijkheid de volgens haar eigen beleid gebruikelijke dwangsom aan de uitspraak verbinden. Daarom zal de rechtbank deze dwangsom vaststellen op € 100,00 per dag, met een maximum van € 7.500,00.
12. De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1068,- waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten met een waarde van € 534,00 wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting). Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart het beroep gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit;
­ draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 8 maart 2020 met inachtneming van deze uitspraak;
­ bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00;
­ veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, begroot op € 1068,- (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 30 juni 2021.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.