ECLI:NL:RBDHA:2021:6782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AWB 19/7761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag wegens niet aangetoonde identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft eiseres op 10 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 september 2019, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie met haar echtgenoot, referent, niet had aangetoond. Tijdens de zitting op 19 mei 2021 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. L.I. Siers, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. G.T. Cambier.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen geldig identiteitsdocument had overgelegd en dat de overgelegde documenten, waaronder een paspoort en geboortebewijs, vals waren. Eiseres had ook geen substantieel indicatief bewijs geleverd om haar identiteit aan te tonen. De rechtbank vond dat de staatssecretaris in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door eiseres niet de gelegenheid te geven om te reageren op de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee over de valsheid van de documenten. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de afwijzing van de mvv-aanvraag op goede gronden was gedaan, omdat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor identificatie.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.068,=, en het griffierecht van € 174,= diende te worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker op 25 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/7761
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

gemachtigde: mr. L.I. Siers,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. G.T. Cambier.

Procesverloop

Eiseres heeft op 10 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 september 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Guinese nationaliteit te bezitten. Referent, [naam 2] (geboren [geboortedatum 2]), stelt de echtgenoot van eiseres te zijn. Referent is op 26 juni 2014 Nederland ingereisd. Op 26 september 2016 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel.
Op 7 december 2016 heeft referent een aanvraag ingediend voor een mvv [1] nareis voor eiseres.
Bij besluit van 8 maart 2018 (primair besluit) heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres feitelijk behoorde tot het gezin van referent op het moment van binnenkomst van referent in Nederland. Het onderhouden van een werkelijk gezinsleven is volgens verweerder niet aangetoond, waardoor niet kan worden aangenomen dat er sprake is van een feitelijke gezinsband. Ook is volgens verweerder geen sprake van een partnerschapsrelatie die in voldoende mate op een lijn is te stellen met een huwelijk.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond, dat de aanvraag om die reden niet aan de voorwaarden voldoet en dat deze dus terecht is afgewezen. Ten aanzien van de identiteit heeft verweerder overwogen dat eiseres geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat haar identiteit aantoont. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat eiseres wel een kopie paspoort en een geboortebewijs heeft overgelegd, maar dat deze vals zijn bevonden. Om die reden wordt geen bewijsnood aangenomen. Nu eiseres ook geen substantieel indicatief bewijs van haar identiteit heeft overgelegd, is geen nader onderzoek aangeboden. Verder heeft verweerder overwogen dat ook als de identiteit van eiseres voldoende vast zou staan, de familierechtelijke band niet aannemelijk is gemaakt. Van een rechtsgeldig huwelijk of een dor verweerder te eerbiedigen partnerschap is volgens verweerder geen sprake, nu het gaat om een traditioneel (religieus) huwelijk dat bovendien is gesloten toen eiseres nog minderjarig was.
Voorafgaand aan het bestreden besluit zijn de gemachtigde van eiseres en referent gehoord op 9 september 2019.
Beroepsgronden
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat zij voorafgaand aan het bestreden besluit ten onrechte niet gehoord is, zeker nu verweerder bij het bestreden besluit (voor het eerst) haar identiteit en de door haar overgelegde identiteitsdocumenten ter discussie stelt. Zij heeft daarbij ook gewezen op de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] die het houden van gesprekken expliciet noemt als bewijsmiddel om aan te tonen dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Eiseres wijst er in dit verband op dat over haar identiteit in het primaire besluit geen expliciet standpunt is ingenomen waardoor zij ervan is uitgegaan dat dit geen punt van geschil was. Daarbij stelt zij dat verweerder bij de hoorzitting van referent heeft toegezegd dat eiseres nog de gelegenheid zou krijgen om te reageren op de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten die pas tijdens die hoorzitting aan haar gemachtigde werd overhandigd, en dat verweerder die toezegging niet is nagekomen. Ook is het volgens eiseres onzorgvuldig dat verweerder het kopie paspoort na de hoorzitting door de Koninklijke Marechaussee heeft laten onderzoeken en haar vervolgens de mogelijkheid heeft onthouden om op de bevindingen van dat onderzoek te reageren, alvorens het bestreden besluit werd genomen.
Eiseres stelt verder dat in het bestreden besluit ten onrechte is overwogen dat zij geen indicatieve documenten met betrekking tot haar identiteit heeft overgelegd. Zij wijst hiervoor op de verklaringen van referent over eiseres gedurende diens verblijfsprocedures en de WhatsApp-berichten tussen hen.
Met betrekking tot de familierechtelijke relatie met referent bestrijdt eiseres dat deze niet aannemelijk is gemaakt, uitsluitend omdat haar identiteit niet kan worden vastgesteld. Zij stelt dat, gelet op de Gezinsherenigingsrichtlijn, de richtsnoeren en de jurisprudentie van het Hof van Justitie er een integrale beoordeling dient plaats te vinden. Anders dan verweerder stelt, is een traditioneel huwelijk in Guinee volgens eiseres wel degelijk bindend. Daarom hoeft niet getoetst te worden aan het vereiste van een duurzame en exclusieve relatie. Voor zover aan dat vereiste wel moet worden getoetst, is niet relevant dat eiseres ten tijde van het aangaan van haar relatie met referent minderjarig was. Ten tijde van de aanvraag was zij immers wel al meerderjarig.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
4. Bij de beoordeling van nareiszaken hanteert verweerder een vaste gedragslijn. [3] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [4]
5. Ten tijde van het bestreden besluit was de vaste gedragslijn neergelegd in de paragrafen C2/4.1 en C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) en werkinstructie 2018/20. Hieruit volgt dat de nareiziger in beginsel zijn identiteit en familierechtelijke relatie met de referent moet aantonen door middel van officiële documenten. Als de nareiziger geen officieel document kan overleggen, moet hij de reden daarvan kenbaar maken. Tevens moet de nareiziger dan zoveel mogelijk (niet-officiële) indicatieve documenten overleggen. Bij het ontbreken van officiële documenten beoordeelt verweerder of er sprake is van bewijsnood. Hiervoor is een op de persoon toegespitste, consistente en plausibele verklaring nodig waarom het ontbreken van officiële documenten hem niet toe is te rekenen. Als de nareiziger in bewijsnood verkeert of als de nareiziger substantieel indicatief bewijs betreffende zijn identiteit of familierechtelijke relatie inbrengt, biedt verweerder in beginsel nader onderzoek aan. Verweerder biedt geen nader onderzoek aan als er sprake is van een contra-indicatie. Van een contra-indicatie kan onder meer sprake zijn als valse of vervalste documenten zijn overgelegd. Zolang de identiteit niet aannemelijk is wordt niet toegekomen aan de vraag naar de familierechtelijke relatie of feitelijke gezinsband met referent.
Zorgvuldigheid
6. De rechtbank stelt vast dat referent reeds bij de aanvraag een kopie van een paspoort en een kopie van een geboortebewijs van eiseres heeft overgelegd. In de bezwaarfase is het kopie paspoort door de Koninklijke Marechaussee onderzocht. Daaruit blijkt dat het om een vervalst document gaat. De betreffende verbalisant heeft zijn bevindingen op ambtseed neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen van 12 september 2019, dat pas nadat het bestreden besluit was genomen aan de gemachtigde van eiseres is toegezonden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het onderzoek door de Koninklijke Marechaussee waarschijnlijk al in gang is gezet voordat de hoorzitting heeft plaatsgevonden. Uit het verslag blijkt echter niet dat dit bij de hoorzitting expliciet aan de orde is gesteld. Weliswaar heeft verweerder tijdens de hoorzitting, blijkens het verslag, kritische opmerkingen gemaakt over mogelijke onregelmatigheden in het paspoort, maar over het onderzoek van de Koninklijke Marechaussee is niet gesproken. Ook is eiseres na de hoorzitting niet in kennis gesteld van de onderzoeksbevindingen, noch heeft zij de gelegenheid gekregen om daarover voorafgaand aan het bestreden besluit een standpunt in te nemen. De rechtbank acht die handelwijze in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb [5] .
Hetzelfde geldt voor het rapport van Bureau Documenten van 15 juni 2017 met betrekking tot (de kopie van) het geboortebewijs van eiseres. Dit rapport houdt in dat het geboortebewijs met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, en dat de legalisatie van het Guinese ministerie van Buitenlandse Zaken vals is. Zelfs als moet worden aangenomen dat, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, dit rapport per abuis in een ander dossier is beland waardoor het pas in de bezwaarfase boven water is gekomen, is dit een omstandigheid die voor rekening van verweerder komt. Noch in het bestreden besluit, noch ter zitting heeft verweerder op heldere wijze over het voetlicht kunnen brengen waarom het rapport niet tijdig aan de gemachtigde van eiseres is toegezonden en zij pas bij gelegenheid van de hoorzitting op 9 september 2019 met het bestaan van dit rapport kon worden geconfronteerd. Ook valt niet in te zien dat aan eiseres, nadat haar gemachtigde het rapport eenmaal in bezit had, vervolgens geen reële gelegenheid is geboden om daarover voorafgaand aan het bestreden besluit een standpunt in te nemen.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verweerder desondanks zorgvuldig heeft gehandeld, nu eiseres zowel tijdens de hoorzitting als in de dagen daarna de mogelijkheid heeft gehad om op de bevindingen van Bureau Documenten te reageren, terwijl zij daar geen gebruik van heeft gemaakt. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Het bestreden besluit dateert van acht dagen na de hoorzitting, terwijl bij verweerder bekend was dat eiseres op dat moment in Mali verbleef en contact met haar moeilijk was. Van een daadwerkelijke mogelijkheid om van de onderzoeksresultaten kennis te nemen en daarop (via haar gemachtigde) te reageren was daarom geen sprake.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel niet in stand kan blijven. Het beroep is reeds daarom gegrond. De rechtbank zal hierna beoordelen welke consequenties hieraan moeten worden verbonden.
Identiteit
8. Niet in geschil is dat de documenten die referent ter staving van de identiteit van eiseres bij de aanvraag heeft overgelegd vals zijn bevonden. Deze bevindingen zijn in beroep immers niet bestreden. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiseres geen officieel identificerend document heeft overgelegd. Verder heeft eiseres geen op haar persoon toegespitste verklaring gegeven voor het feit dat de documenten vals zijn en een geldig document ontbreekt. Ook in beroep is een dergelijke verklaring uitgebleven. Verweerder heeft dan ook terecht geen bewijsnood aangenomen.
9. Voorts heeft verweerder de andere door referent overgelegde gegevens niet hoeven aanmerken als substantieel indicatief bewijs. Noch de verklaringen van referent over eiseres, noch de overgelegde berichten van WhatsApp bevatten identificerende gegevens die verweerder aanleiding hadden moeten geven tot het verrichten van nader onderzoek. Nu het overleggen van valse/vervalste documenten volgens verweerders beleid bovendien een contra-indicatie oplevert voor het verrichten van nader onderzoek, was verweerder eens te meer niet gehouden dergelijk onderzoek te verrichten, al dan niet door middel van een identificerend gehoor van eiseres op een Nederlandse ambassade.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiseres terecht tegengeworpen dat zij haar identiteit niet met een geldig document voor grensoverschrijding of een ander officieel document heeft aangetoond. Dit betekent dat eiseres reeds daarom terecht niet voor nareis in aanmerking is gebracht. De overige beroepsgronden, die zijn gericht tegen het oordeel van verweerder dat de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt, behoeven dan ook geen bespreking.
Slotoverwegingen
11. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder de aanvraag voor de mvv van eiseres op goede gronden heeft afgewezen. Dit betekent dat de inhoud van het bestreden besluit, ondanks het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek, de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven.
12. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.068,= in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,= en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,= (honderdvierenzeventig) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,= (duizendachtenzestig).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 25 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf
2.Richtlijn 2003/86/EG
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2018: ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640.
4.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
5.Algemene wet bestuursrecht