ECLI:NL:RBDHA:2021:6769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
C/09/612635 KG ZA 21-508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staken en verwijderen van uitlatingen over een satanisch-pedofiel netwerk en betrokken personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk en drie gedaagden. De Gemeente vorderde dat de gedaagden zouden worden verboden om uitlatingen te doen over het bestaan van een satanisch-pedofiel netwerk en de betrokkenheid van bepaalde personen daarbij. De rechtbank oordeelde dat het belang van de Gemeente om gevrijwaard te blijven van ongefundeerde beschuldigingen zwaarder weegt dan het recht van de gedaagden op vrijheid van meningsuiting. De rechtbank stelde vast dat de gedaagden onrechtmatig handelden door zonder deugdelijke feitelijke onderbouwing ernstige beschuldigingen te uiten, wat leidde tot verstoring van de openbare orde en de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De rechtbank verbood de gedaagden om verdere uitlatingen te doen en verplichtte hen om eerder gedane uitlatingen binnen 48 uur te verwijderen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de uitspraak zouden voldoen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de openbare orde.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C-09-612635 - KG ZA 21-508
Vonnis in kort geding van 2 juli 2021
in de zaak van

1.GEMEENTE BODEGRAVEN -REEUWIJK te Bodegraven ,

2. [eiser 2]te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. C.A.H. van de Sanden te Utrecht,
tegen:

1.[gedaagde 1] te [plaats 2] ,

2. [gedaagde 2]te [plaats 3] ,
3. [gedaagde 3]thans verblijvende in de [plaats 4] ,
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de Gemeente’, ‘ [eiser 2] , ‘ [gedaagde 1] ’, ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [gedaagde 3] ’. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [gedaagden] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de exploten van dagvaarding van 1 juni 2021, met producties;
- het proces-verbaal van de op 7 juni 2021 gehouden mondelinge behandeling, waaruit volgt dat de mondelinge behandeling op die datum is geschorst in verband met een wrakingsverzoek van [gedaagde 1] ;
- het nadien ingekomen schriftelijke wrakingsverzoek van [gedaagde 2] ;
- de beslissingen van de meervoudige wrakingskamer van 15 juni 2021, waarbij de verzoeken tot wraking zijn afgewezen;
- de voortgezette mondelinge behandeling van 17 juni 2021, ter gelegenheid waarvan door de Gemeente pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 7 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter de door de Gemeente overgelegde producties vanaf nummer 44 buiten beschouwing gelaten, omdat er niet vanuit kon worden gegaan dat [gedaagden] die producties (tijdig) hebben ontvangen. Ook de vier door [gedaagden] kort voor die zitting overgelegde videobestanden zijn door de voorzieningenrechter buiten beschouwing gelaten, omdat zij daarvan geen kennis meer heeft kunnen nemen. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling van 17 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter het op de avond van 16 juni 2021 door [gedaagde 2] ingediende schriftelijke verweer, met producties, en de op 17 juni 2021 door [gedaagde 2] verstuurde e-mail met
‘een aantal punten ten behoeve van de zitting van vanmiddag’eveneens buiten beschouwing gelaten, omdat deze stukken evenmin tijdig zijn ingediend.
1.3.
Ter zitting van 17 juni 2021 is vonnis bepaald op 8 juli 2021 of zoveel eerder als mogelijk.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde 2] heeft in een door hem via Youtube verspreide video-uitzending met als titel
‘Het verhaal van [gedaagde 2] ’uiteengezet dat hij naar zijn zeggen in de periode [jaar] in [plaats] slachtoffer en getuige is geweest van ritueel-satanisch kindermisbruik. Het betreft volgens hem in 2020 hervonden herinneringen, die eerder waren verdrongen.
2.2.
Sinds januari 2021 trekken [gedaagden] gezamenlijk op in de verspreiding van het verhaal van [gedaagde 2] via diverse social-media. Dat doen zij onder meer via ‘ [website] ’.
2.3.
[gedaagde 1] was tot [jaar] lid van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ). Op [jaar] heeft het bestuur van de NVJ het lidmaatschap van [gedaagde 1] per [jaar 2] beëindigd vanwege diens strafrechtelijke veroordeling wegens doodsbedreiging van een ander NVJ-lid. [gedaagde 1] is daarnaast in de periode [jaar 3] zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk veroordeeld voor onder meer smaad, laster en bedreiging.
2.4.
[gedaagde 2] presenteert zichzelf op zijn website als
‘trainer – coach – speaker in the fields of work, food and consciousness’.
2.5.
In hun ‘ [website] ’ maken [gedaagden] melding van het bestaan van satanisch-pedofiele netwerken in Nederland en in het bijzonder in Bodegraven -Reeuwijk . Bij het netwerk in de gemeente Bodegraven -Reeuwijk (hierna: ‘het netwerk’) is volgens [gedaagden] een aantal met naam door hen genoemde personen als dader, (nabestaande van een) slachtoffer of verhuller betrokken. Als daders worden onder meer [persoon] , gepensioneerd huisarts te [plaats] , en (de niet in [plaats] woonachtige) [persoon 2] , directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), genoemd.
2.6.
[gedaagden] hebben voornamelijk, maar niet uitsluitend, via hun [website] – voor zover thans van belang – de volgende oproepen/uitlatingen gedaan:
  • in het [website] van 1 februari 2021 hebben zij opgeroepen tot het organiseren van een mars in de gemeente Bodegraven -Reeuwijk langs alle plaatsen die volgens hen gerelateerd zijn aan het netwerk;
  • in het [website] van 2 februari 2021 hebben zij opgeroepen tot het leggen van bloemen bij begraafplaats [naam 2] te [plaats] , waar volgens hen diverse met naam genoemde slachtoffers van het netwerk begraven liggen;
  • in het [website] van 7 februari 2021 bedanken [gedaagden] de bloemenleggers, verklaren zij dat de anti-pedorevolutie is begonnen en roepen zij op om druk op begraafplaats [naam 2] te houden en deze begraafplaats een ‘social gathering’ te laten worden;
  • op 14 en 15 februari 2021 hebben [gedaagden] opgeroepen tot het bezoeken van en geven van bloemen aan medewerkers van de Gemeente;
  • in het [website] van 9 maart 2021 hebben [gedaagden] gemeld dat de broer van [eiser 2] , [naam 3] , zelfmoord heeft gepleegd door voor een trein te springen en dat dit door twee mensen is bevestigd;
  • in het [website] van 10 maart 2021 stellen [gedaagden] dat [eiser 2] de ware doodsoorzaak van zijn broer verhult.
2.7.
Sinds 3 februari 2021 hebben tientallen personen bloemen gelegd op en in de nabijheid van begraafplaats [naam 2] te [plaats] , al dan niet voorzien van teksten die verwijzen naar ritueel-satanisch kindermisbruik.
2.8.
De burgemeester van de Gemeente (hierna: ‘de burgemeester’) heeft op 23 februari 2021 aangifte tegen [gedaagden] gedaan wegens smaad en/of laster.
2.9.
De burgemeester heeft op 17 maart 2021 een noodverordening (2021-01) vastgesteld voor begraafplaats [naam 2] en het omliggende gebied. Deze noodverordening gold tot 17 juni 2021 en is inmiddels met een maand verlengd. Op grond van deze noodverordening is het eenieder, niet zijnde een eerste-, tweede of derdegraads familielid en/of partner van een op de begraafplaats begraven persoon, verboden om zich anders dan voor het bijwonen van een begrafenis in het gebied te begeven. Toegang tot de begraafplaats is uitsluitend toegestaan na aanmelding bij de beheerder en op vertoon van een geldig legitimatiebewijs. Daarnaast is het eenieder, uitgezonderd de rechthebbenden op de graven, verboden bloemen of andere voorwerpen of teksten op de begraafplaats en in het omliggende gebied achter te laten.
In de overwegingen bij deze noodverordening valt onder meer het volgende te lezen:
“Dat de begraafplaats nog steeds het centrale punt is waar de acties zich op richten, blijkt uit steeds voortdurende oproepen om daar bloemen te komen leggen. (…) De verwachting is dat opnieuw velen zich naar de begraafplaats zullen begeven om daar bloemen en/of teksten achter te laten.
Het op en rond de begraafplaats leggen van bloemen en teksten die verwijzen naar vermeend en ongefundeerd kindermisbruik leidt tot grote onrust en verdriet bij de nabestaanden. Deze acties vormen een ernstige verstoring van de grafrust en maken grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van inmiddels tientallen mensen. Dit heeft geleid tot een tegenbeweging van bewoners in [plaats] die zich actief hiertegen willen gaan verzetten.
Als gevolg van het voorgaande bestaat de ernstige vrees dat dit tot ongeregeldheden zal gaan leiden op en/of rond de begraafplaats. Hierdoor is de noodzaak ontstaan om op de begraafplaats permanente beveiliging in te stellen en met de politie afspraken te maken. Desondanks gaan de oproepen door en breiden de acties zich uit.
De burgemeester (…) overwegende dat het in verband met de gebeurtenissen op en rondom de begraafplaats (…) noodzakelijk is maatregelen te treffen ter handhaving van de openbare orde en ter voorkoming van verstoring van de grafrust en schending van de persoonlijke levenssfeer van nabestaanden en andere betrokkenen (…) besluit vast te stellen de volgende verordening (…)”
2.10.
[eiser 2] heeft in verband met de uitlatingen van [gedaagden] over zijn broer [naam 3] en de beweerdelijke rol van [eiser 2] in het verhullen van diens werkelijke doodsoorzaak, op [jaar 4] aangifte gedaan tegen [gedaagden] wegens belediging en/of laster.
2.11.
Bij aangetekende brief van 18 mei 2021 hebben de Gemeente en [eiser 2] [gedaagden] gesommeerd hun uitlatingen over het vermeende netwerk en de volgens hen daarbij betrokken personen te verwijderen en verwijderd te houden en niet meer te herhalen en de hierdoor geleden en nog te lijden schade te vergoeden.
2.12.
[gedaagden] hebben te kennen gegeven aan deze sommatie geen gehoor te zullen geven en hebben hun activiteiten nadien op vergelijkbare wijze voortgezet.
2.13.
[gedaagde 3] is op [jaar 5] opgepakt op verdenking van opruiing en bedreiging. Na de zitting is duidelijk geworden dat [gedaagde 3] inmiddels door de politierechter in [plaats 5] is veroordeeld tot een celstraf van negen maanden waarvan drie voorwaardelijk, voor het verspreiden van opruiende en bedreigende filmpjes, onder meer gericht tegen de Gemeente, de advocaat van de Gemeente en [persoon 2] .

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert – zakelijk weergegeven –
I. [gedaagden] te verbieden uitlatingen in de openbaarheid te brengen waarbij:
  • personen met naam worden aangeduid als pleger, slachtoffer, getuige of verhuller van satanisch-pedofiele misdrijven in de gemeente Bodegraven -Reeuwijk ;
  • locaties binnen deze gemeente worden aangewezen als locaties van deze vermeende misdrijven;
  • mensen worden opgeroepen deze locaties te bezoeken teneinde slachtoffers van deze vermeende misdrijven te eren/herdenken dan wel anderszins de openbare orde te verstoren;
  • de gemeente Bodegraven -Reeuwijk en de bij haar werkzame personen anderszins in verband worden gebracht met satanisch-pedofiele misdrijven;
II. [gedaagden] te bevelen binnen 24 uur na betekening van het vonnis alle reeds gedane uitlatingen hieromtrent van alle door hen beheerde en/of gebruikte websites, online platforms en sociale media te verwijderen en verwijderd te houden en deze binnen 48 uur a) te ontkoppelen van de zoekfunctie van alle internetzoekmachines (waaronder Google, Yahoo!, Bing, DuckDuckGo, Startpage en Ask) c.q. onvindbaar te maken voor de webcrawlers en/of spiders en/of bots van deze zoekmachines en b) te wissen uit het cachegeheugen van deze zoekmachines (voor zover zij daarin zijn opgeslagen), zulks met dien verstande dat wanneer [gedaagden] dit niet eigenhandig kunnen bewerkstelligen, zij gehouden zijn daartoe een verzoek in te dienen bij de exploitanten van deze zoekmachines, onder verstrekking van een afschrift van dit verzoek aan de Gemeente;
III. te bepalen dat wanneer het onder II gevorderde niet tijdig door [gedaagden] wordt nageleefd, dit vonnis in de plaats treedt van het verzoek aan de desbetreffende zoekmachine-exploitanten en [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de kosten die de Gemeente in dat verband zal moeten maken;
IV. een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met bepaling dat wanneer niet (volledig) aan dit vonnis wordt voldaan en het maximale bedrag aan dwangsommen is verbeurd, dit vonnis uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang;
V. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De Gemeente stelt daartoe – samengevat – dat [gedaagden] onrechtmatig jegens haar handelen; hun acties zijn in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en ook in strijd met bepaalde wettelijke voorschriften. De Gemeente beroept zich in dat verband op artikel 6:166 BW als additionele grondslag voor hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder der gedaagden. De Gemeente wijst er op dat zij zorg dient te dragen voor de openbare orde en veiligheid binnen de Gemeente. Die publieke taak strekt er volgens haar mede toe dat zij haar inwoners dient te beschermen tegen ernstige inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer. Daarnaast wijst de Gemeente erop dat zij als eigenaresse en beheerder van begraafplaats [naam 2] verantwoordelijk is voor het waarborgen van de grafrust. De door [gedaagden] gedane uitlatingen, te weten het publiekelijk aanwijzen van bepaalde inwoners van de Gemeente als dader, slachtoffer, getuige of verhuller van een satanisch-pedofiel netwerk en de oproepen tot het bezoeken van plaatsen in de Gemeente, hebben geleid tot een verstoring van de grafrust en de openbare orde, incidenten met nabestaanden en een steeds grotere weerstand en maatschappelijke onrust onder de lokale bevolking. Tevens maken [gedaagden] zich volgens de Gemeente met hun uitlatingen schuldig aan opruiing, smaad, laster en straatschenderij. Voorts handelen [gedaagden] door hun oproepen volgens de Gemeente in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening Bodegraven -Reeuwijk . In het kader van de uit te voeren belangenafweging dient volgens de Gemeente aan haar belangen een groter gewicht te worden toegekend dan aan het belang van [gedaagden] bij een ongestoorde uitoefening van hun recht op vrije meningsuiting.
3.3.
[eiser 2] vordert – zakelijk weergegeven –
I. [gedaagden] te verbieden de nagedachtenis aan de broer van [naam 3] op enigerlei wijze aan te tasten (als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid sub c, BW) en hen te verbieden nog langer uitlatingen te doen waarbij [naam 3] of zijn familie op enigerlei wijze in verband wordt gebracht met het (verhullen van) het netwerk;
II. [gedaagden] te bevelen binnen 24 uur na betekening van het vonnis alle reeds gedane uitlatingen over [naam 3] en diens familie van de door hen beheerde en gebruikte websites, online platforms en sociale media te verwijderen en verwijderd te houden en deze binnen 48 uur na betekening a) te ontkoppelen van de zoekfunctie van alle internetzoekmachines (waaronder Google, Yahoo!, Bing, DuckDuckGo, Startpage en Ask) c.q. onvindbaar te maken voor de webcrawlers en/of spiders en/of bots van deze zoekmachines en b) te wissen uit het cachegeheugen van deze zoekmachines (voor zover zij daarin zijn opgeslagen), zulks met dien verstande dat wanneer [gedaagden] dit niet eigenhandig kunnen bewerkstelligen, zij gehouden zijn daartoe een verzoek in te dienen bij de exploitanten van deze zoekmachines, onder verstrekking van een afschrift van dit verzoek aan [eiser 2] ;
III. te bepalen dat wanneer het onder II gevorderde niet door [gedaagden] wordt nageleefd, dit vonnis in de plaats treedt van het verzoek aan de desbetreffende zoekmachine-exploitanten en [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de kosten die [eiser 2] in dat verband zal moeten maken;
IV. een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met bepaling dat wanneer niet (volledig) aan dit vonnis wordt voldaan en het maximale bedrag aan dwangsommen is verbeurd, dit vonnis uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang;
V. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Ook [eiser 2] stelt dat [gedaagden] jegens hem onrechtmatig handelen. [eiser 2] stelt het recht te hebben om niet in zijn door artikel 8 EVRM beschermde recht op privéleven en evenmin in zijn familie-eer en goede naam te worden aangetast. [gedaagden] handelen in strijd met hetgeen krachtens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De bewering dat zijn broer zelfmoord heeft gepleegd is volgens [eiser 2] volledig in strijd met de waarheid, aangezien zijn broer is gestorven aan een aangeboren hartafwijking. Dat schaadt ook diens nagedachtenis en goede naam. [eiser 2] stelt eveneens het recht te hebben om gevrijwaard te blijven van de onterechte beschuldiging dat hij de werkelijke doodsoorzaak van zijn broer probeert te verhullen. [gedaagden] maken zich volgens [eiser 2] jegens hem schuldig aan smaad en laster. Tevens maken [gedaagden] zich volgens [eiser 2] jegens hem schuldig aan een onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens door zijn privé-gegevens te openbaren, waarmee in strijd wordt gehandeld met de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Ook [eiser 2] meent dat in het kader van de uit te voeren belangenafweging aan zijn belangen een groter gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van [gedaagden] bij een ongestoorde uitoefening van hun recht op vrije meningsuiting.
3.5.
[gedaagden] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In deze procedure moet worden beoordeeld of [gedaagden] gehouden zijn hun uitlatingen (en daarmee verband houdende acties) over het gestelde bestaan van een satanisch-pedofiel netwerk in de Gemeente en over de personen die daarbij volgens hen op enigerlei wijze zijn betrokken, te staken en te verwijderen. Daarbij doet zich een botsing voor tussen grondrechten. [gedaagden] beroepen zich op het door artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van [gedaagden] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Dat is het geval wanneer de gedragingen evident strijdig zijn met een wettelijk voorschrift of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.2.
De Gemeente en [eiser 2] stellen zich op het standpunt dat de handelwijze van [gedaagden] zowel strijdig is met wettelijke voorschriften als met de maatschappelijke zorgvuldigheid. De Gemeente beroept zich daarbij op strafrechtelijke voorschriften en op artikel 2.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening Bodegraven -Reeuwijk , dat ziet op handhaving van de openbare orde. Daarnaast beroept zij zich op artikel 8 EVRM, dat ziet op bescherming van haar goede naam en die van haar inwoners. [eiser 2] stelt op zijn beurt dat de uitlatingen ook jegens hem een schending opleveren van zijn door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van zijn privéleven en (familie)reputatie en zijn recht om gevrijwaard te blijven van onjuiste grievende beschuldigingen.
4.3.
Voor het antwoord op de vraag welk van de door partijen ingeroepen rechten in dit concrete geval zwaarder weegt, moeten de hiervoor geschetste belangen van partijen worden afgewogen. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In de rechtspraak is een aantal, niet limitatieve, omstandigheden genoemd, die bij deze afweging een rol (kunnen) spelen:
a. a) de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie deze uitlatingen betrekking hebben;
b) de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die men met de uitlatingen aan de kaak beoogt te stellen;
c) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal;
d) de inkleding van de uitlatingen, gezien in verhouding tot de onder a – c genoemde factoren;
e) de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de desbetreffende uitlatingen, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op succes bereikt had kunnen worden;
f) een mogelijke beperking van het door de uitlatingen te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat hetgeen waarop de uitlatingen betrekking hebben op andere wijze openbaar bekend zou zijn geworden.
4.4.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt stellen [gedaagden] zich op het standpunt dat aan de burgemeester niet de bevoegdheid toekomt om de onderhavige vorderingen in te stellen. De voorzieningenrechter passeert dit standpunt, nu [gedaagden] hiermee miskennen dat het niet de burgemeester maar de Gemeente is die in deze procedure optreedt als eisende partij. De burgemeester is in deze procedure uitsluitend als vertegenwoordiger van de Gemeente betrokken.
4.5.
Voor zover [gedaagden] betogen dat de Gemeente en [eiser 2] geen spoedeisend belang hebben bij het door hen gevorderde, faalt dit betoog. Met de door de Gemeente en [eiser 2] gestelde ernst van de inbreuken die [gedaagden] volgens hen met hun uitlatingen maken op de hiervoor geschetste rechten, is het spoedeisend belang bij het door de Gemeente en [eiser 2] gevorderde reeds in voldoende mate gegeven.
4.6.
[gedaagde 3] heeft ter zitting betoogd dat hij een andere positie inneemt dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , omdat hij niet tot geweld heeft opgeroepen. Dit betoog mist in deze procedure relevantie, nu de uitlatingen waartegen de Gemeente en [eiser 2] zich in deze procedure keren in overwegende mate zijn gedaan in de [website] . Deze [website] werden (totdat [gedaagde 3] gedetineerd raakte) door [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gezamenlijk gemaakt en gepresenteerd. Dit laatste is overigens door [gedaagden] ook niet weersproken. Derhalve moet er voorshands vanuit worden gegaan dat [gedaagden] op de voet van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de inhoud van deze [website] en de (gevolgen van de) daarin gedane uitlatingen.
4.7.
De noodzakelijke belangenafweging leidt er in dit geval toe, dat het belang van de vrijheid van meningsuiting van [gedaagden] moet wijken voor de zwaarder wegende belangen van de Gemeente en [eiser 2] . Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.8.
Met hun uitlatingen vragen [gedaagden] publiekelijk aandacht voor het volgens hen bestaan van een satanisch-pedofiel netwerk in de Gemeente. Meer in het bijzonder onthullen zij de namen van personen die volgens hen als dader, slachtoffer of verhuller bij het netwerk betrokken zijn (geweest). Daarnaast roepen [gedaagden] mensen op om actief tegen het netwerk in actie te komen door a) via het leggen van bloemen en kaarten op graven hun deelneming aan vermeende slachtoffers van het netwerk te betuigen, b) het bezoeken van locaties in de Gemeente waar het netwerk actief zou zijn (geweest) en c) het telefonisch/fysiek benaderen van medewerkers van de Gemeente. De zware aantijgingen, die bovendien geregeld op dreigende en opruiende wijze door [gedaagden] worden gepresenteerd, in samenhang met daarmee verband houdende oproepen tot actie, grijpen vanzelfsprekend diep in op de persoonlijke levenssfeer van de (directe nabestaanden en familieleden van) personen op wie deze uitlatingen betrekking hebben. Dit is als zodanig ook niet door [gedaagden] betwist. Er rust op de Gemeente een publieke taak om de persoonlijke levenssfeer van haar inwoners naar vermogen te beschermen. In de uitvoering van die taak wordt de Gemeente thans door de diffamerende en opruiende uitlatingen en acties van [gedaagden] belemmerd. Daarnaast hebben de uitlatingen van [gedaagden] een enorme impact op de handhaving van de openbare orde en veiligheid binnen de Gemeente. Door de uitlatingen en de daaruit voortvloeiende acties van [gedaagden] wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd gehandeld met de APV, zoals de Gemeente terecht naar voren heeft gebracht. Die APV vermeldt in artikel 2.1. namelijk dat het verboden is op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden, anderen lastig te vallen of op andere wijze de openbare orde te verstoren. Vast staat dat de uitlatingen en oproepen van [gedaagden] reeds geleid hebben tot meerdere schendingen van de grafrust, waardoor de burgemeester genoodzaakt is geweest een (nog immer van kracht zijnde) noodverordening voor de desbetreffende begraafplaats en omliggend gebied vast te stellen. [gedaagden] hebben bovendien niet weersproken dat er inmiddels in de Gemeente een ‘tegenbeweging’ actief is, bestaande uit verontruste burgers die zich actief willen verzetten tegen de acties van de volgelingen van [gedaagden] Ook deze uit de uitlatingen van [gedaagden] voortvloeiende maatschappelijke onrust vormt een gevaar voor de openbare orde en veiligheid binnen de Gemeente. Voorts straalt de vermeende aanwezigheid van een satanisch-pedofiel netwerk in algemene zin negatief af op het imago van de Gemeente. Een en ander klemt te meer nu [gedaagden] hun uitlatingen inmiddels gedurende een aanzienlijke periode (vanaf januari 2021) en op stelselmatige wijze (de [website] verschijnen tot op heden met grote regelmaat) via de hen ter beschikking staande digitale kanalen wereldkundig maken en niet voornemens zijn hun handelwijze te beëindigen.
4.9.
Aan de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagden] doet niet af dat het in dit geval verhalen over kindermisbruik betreft. [gedaagden] kunnen uiteraard worden gevolgd in hun standpunt dat het bestaan van een satanisch-pedofiel netwerk een ernstige misstand betreft, waarvoor in beginsel publiekelijk aandacht mag worden gevraagd. Echter, gezien de onmiskenbaar verstrekkende gevolgen die in dit geval de uitlatingen voor de daarbij direct betrokkenen en de openbare orde en veiligheid binnen de Gemeente hebben, mag van [gedaagden] worden verlangd dat zij hun uitlatingen slechts doen, indien die van een deugdelijke feitelijke onderbouwing zijn voorzien. Hieraan ontbreekt het echter volledig. De uitlatingen van [gedaagden] zijn immers feitelijk slechts gebaseerd op beweerdelijk ‘hervonden’ herinneringen van [gedaagde 2] . Deze herinneringen vinden echter geen enkele steun in thans beschikbaar objectief feitenmateriaal. Exemplarisch is in dit verband de door [gedaagden] als feit gepresenteerde stelling dat de broer van [eiser 2] wegens betrokkenheid bij het netwerk zelfmoord heeft gepleegd door voor een trein te springen. Die stelling wordt op geen enkele wijze met objectief bewijsmateriaal gestaafd, hetgeen bij een dergelijke verstrekkende stelling wel had mogen worden verwacht. Dit klemt te meer nu ter zitting uit de officiële overlijdensakte van de broer van [eiser 2] is geciteerd, waarin een natuurlijke doodsoorzaak staat vermeld. Die doodsoorzaak strookt met hetgeen [eiser 2] daarover steeds heeft gesteld en maakt tevens duidelijk dat ook voor het gestelde verhullen van de daadwerkelijke doodsoorzaak door [eiser 2] elke onderbouwing ontbreekt.
4.10.
Voor zover [gedaagden] zich in dit verband beroepen op volgens hen reeds afgelegde verklaringen van derden (getuigen) kan dat hen niet baten. Daargelaten dat die verklaringen geen onderdeel uitmaken van deze procedure, is niet gebleken dat er daadwerkelijk sprake is van enig objectief onderbouwd bewijsmateriaal. Zulks geldt eveneens ten aanzien van het volgens [gedaagden] ter onderbouwing van hun overige uitlatingen beschikbare getuigenbewijs. [gedaagden] hebben nog verzocht hun uitlatingen in deze procedure door middel van het horen van getuigen (alsnog) nader te mogen onderbouwen. Aan dit verzoek kan geen gehoor worden gegeven, nu een kortgedingprocedure zich naar zijn aard niet voor bewijslevering leent.
4.11.
[gedaagde 1] heeft verder nog uitvoerig betoogd dat hem als journalist een verdergaande mate van vrijheid van meningsuiting toekomt dan de gemiddelde burger om misstanden aan de orde te stellen, zodat een eventueel verbod niet aan hem als journalist kan worden opgelegd. Daarin kan [gedaagde 1] echter niet worden gevolgd. Nog daargelaten dat het maar zeer de vraag is of [gedaagde 1] thans nog als journalist kan worden aangemerkt (de NVJ heeft zijn lidmaatschap immers per [jaar 2] definitief beëindigd), miskent [gedaagde 1] dat het ook journalisten op grond van de voor hen geldende journalistieke codes niet is toegestaan om vergaande uitlatingen, zoals thans aan de orde, te doen zonder deugdelijk feitenonderzoek en/of bewijsmateriaal.
4.12.
In het kader van de belangenafweging in dit kort geding is overigens nog van belang dat in de uitzending van Argos ‘Glasscherven en duistere rituelen’ van 27 juni 2020 de coördinator van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken van de politie heeft verklaard dat nooit enig bewijs is gevonden voor het bestaan van de thans door [gedaagden] gestelde satanische-pedofiele netwerken. Juist vanwege het feit dat reeds op een (voor mogelijke betrokkenen) aanmerkelijk minder schadelijke wijze uitvoerig aandacht is besteed aan het (al dan niet) bestaan van de gestelde netwerken, mocht van [gedaagden] worden verlangd dat zij de thans gekozen (veel schadelijkere) weg pas bewandelen als zij beschikken over onweerlegbaar bewijs voor zowel het bestaan van die netwerken, als voor de betrokkenheid van de door hen gestelde personen daarbij. Dit bewijs ontbreekt echter, zoals gezegd, op dit moment ten enenmale.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden] met de door hen gedane ongefundeerde uitlatingen (en daarmee verbonden oproepen tot actie) onrechtmatig handelen jegens zowel de Gemeente als [eiser 2] . Dit betekent dat in het onderhavige geval de bescherming van de belangen van de Gemeente en haar inwoners en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eiser 2] dienen te prevaleren boven het recht van [gedaagden] op vrijheid van meningsuiting. De vorderingen van de Gemeente en [eiser 2] zijn daarmee toewijsbaar op de wijze, zoals hierna vermeld. Oplegging van een dwangsom, waarvoor [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk kunnen worden aangesproken, is aangewezen. Ook de gevorderde tenuitvoerlegging bij lijfsdwang als het vonnis in weerwil van verbeurde maximum dwangsommen niet wordt nageleefd is toewijsbaar. [gedaagden] hebben immers reeds uitdrukkelijk verklaard dat zij een bij vonnis uit te spreken veroordeling hoe dan ook niet zullen naleven en dat zij voornemens zijn voort te gaan op de ingeslagen weg. Daarmee valt niet uit te sluiten dat de dwangsommen onvoldoende prikkel vormen om het vonnis na te leven. De termijn gedurende welke deze lijfsdwang ten uitvoer kan worden gelegd, wordt gesteld op maximaal zestig dagen per persoon.
4.14.
[gedaagden] zullen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagden] met onmiddellijke ingang uitlatingen in de openbaarheid te brengen waarbij:
- personen met naam worden aangeduid als pleger, slachtoffer, getuige of verhuller van satanisch-pedofiele misdrijven in de gemeente Bodegraven -Reeuwijk ;
- locaties binnen deze gemeente worden aangewezen als locaties van deze vermeende misdrijven;
- mensen worden opgeroepen deze locaties te bezoeken, teneinde slachtoffers van deze vermeende misdrijven te eren/herdenken dan wel anderszins de openbare orde te verstoren;
- de gemeente Bodegraven -Reeuwijk en de bij haar werkzame personen anderszins in verband worden gebracht met satanisch-pedofiele misdrijven;
- de nagedachtenis aan de broer van [eiser 2] op enigerlei wijze wordt aangetast;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] alle reeds door hen gedane uitlatingen over het voorgaande binnen 48 uur na betekening van dit vonnis van de door hen beheerde en gebruikte websites, online platforms en sociale media te verwijderen en verwijderd te houden en deze binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis a) te ontkoppelen van de zoekfunctie van alle internetzoekmachines (waaronder Google, Yahoo!, Bing, DuckDuckGo, Startpage en Ask) c.q. onvindbaar te maken voor de webcrawlers en/of spiders en/of bots van deze zoekmachines en b) te wissen uit het cachegeheugen van deze zoekmachines (voor zover zij daarin zijn opgeslagen), zulks met dien verstande dat wanneer [gedaagden] dit niet eigenhandig kunnen bewerkstelligen, zij gehouden zijn daartoe een verzoek in te dienen bij de exploitanten van deze zoekmachines, onder verstrekking van een afschrift van dit verzoek aan de Gemeente en [eiser 2] ;
5.3.
bepaalt dat wanneer door [gedaagden] het onder 5.2 gegeven gebod niet wordt nageleefd, dit vonnis in de plaats treedt van voormeld verzoek aan de desbetreffende zoekmachine-exploitanten en [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de kosten die de Gemeente en [eiser 2] in dat verband zullen moeten maken;
5.4.
bepaalt dat [gedaagden] bij schending van hetgeen hiervoor onder 5.1 is bepaald en/of bij het niet-naleven van de veroordeling onder 5.2 een dwangsom verbeuren van € 5.000,-- per persoon per dag dat die schending en/of het niet-naleven voortduurt, zulks met een totaal maximum van € 200.000,--;
5.5.
verklaart dit vonnis, voor zover [gedaagden] niet tijdig aan het onder 5.1 en 5.2 bepaalde voldoen én het maximale bedrag aan dwangsommen is verbeurd, uitvoerbaar bij lijfsdwang, met dien verstande dat de termijn gedurende welke deze lijfsdwang ten uitvoer kan worden gelegd wordt gesteld op maximaal zestig dagen per persoon;
5.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Gemeente en [eiser 2] begroot op € 1.994,49, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht en € 311,49 aan dagvaardingskosten (inclusief BTW) en bepaalt dat deze kosten binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken dienen te worden voldaan;
5.7.
bepaalt dat [gedaagden] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.