ECLI:NL:RBDHA:2021:6744
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met Wav-boete en financiële noodsituatie
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een vennootschap naar buitenlands recht, die een boete van € 283.000,- opgelegd kreeg wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De vennootschap, vertegenwoordigd door mr. R. Putkamer, verzocht om schorsing van de boete, stellende dat betaling zou leiden tot onomkeerbare financiële gevolgen en mogelijk insolventie. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door mr. R. van Gerven-Schippers, had de inning van de boete opgeschort in afwachting van de uitspraak.
De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de vennootschap een spoedeisend belang aanvoerde, de door haar aangedragen financiële argumenten niet voldoende waren om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De rechter stelde vast dat de vennootschap niet had aangetoond dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter wees erop dat de vennootschap eerder was gewezen op de mogelijkheid om een beroep te doen op verminderde financiële draagkracht, maar hier geen gebruik van had gemaakt. Bovendien voldeed de ingediende financiële documentatie niet aan de vereisten om de financiële situatie adequaat te beoordelen.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.