ECLI:NL:RBDHA:2021:6744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met Wav-boete en financiële noodsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een vennootschap naar buitenlands recht, die een boete van € 283.000,- opgelegd kreeg wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De vennootschap, vertegenwoordigd door mr. R. Putkamer, verzocht om schorsing van de boete, stellende dat betaling zou leiden tot onomkeerbare financiële gevolgen en mogelijk insolventie. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door mr. R. van Gerven-Schippers, had de inning van de boete opgeschort in afwachting van de uitspraak.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de vennootschap een spoedeisend belang aanvoerde, de door haar aangedragen financiële argumenten niet voldoende waren om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De rechter stelde vast dat de vennootschap niet had aangetoond dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter wees erop dat de vennootschap eerder was gewezen op de mogelijkheid om een beroep te doen op verminderde financiële draagkracht, maar hier geen gebruik van had gemaakt. Bovendien voldeed de ingediende financiële documentatie niet aan de vereisten om de financiële situatie adequaat te beoordelen.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1656 WAV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van
de vennootschap naar buitenlands recht [verzoekster], te [vestigingsplaats], verzoekster
(gemachtigde mr. R. Putkamer),
tegen

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), verweerder

(gemachtigde: mr. R. van Gerven-Schippers).

Procedureverloop

Bij besluit van 24 december 2020 (primaire besluit) heeft verweerder verzoekster een boete opgelegd van € 283.000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, en artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
De openbaarmaking van dit besluit heeft plaatsgevonden.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de inning van de boete opgeschort tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Spoedeisend belang
2.1.
Verzoekster heeft als spoedeisend belang aangevoerd dat het betalen van de boete tot onomkeerbare financiële gevolgen leiden. De hoogte van de boete zal, mede door de corona-crisis en de daardoor ontstane verliesgevende jaren 2020 en 2021, in feite de insolventie van verzoekster betekenen. Ook vanwege de onrechtmatigheid van het primaire besluit dient de betalingsverplichting te worden geschorst. Verzoekster heeft, naar aanleiding van het verzoek van de griffier van 5 maart 2021 om een nadere onderbouwing van het spoedeisend belang, bij brief van 10 maart 2021 financiële stukken ingezonden.
Verweerder heeft daarop gereageerd bij aanvullend verweerschrift van 22 maart 2021.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verzoekster aangedragen belangen overwegend financieel van aard zijn. Het is vaste rechtspraak dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. [1]
Dat in het geval van verzoekster sprake is van een acute financiële noodsituatie die zou nopen tot het maken van een uitzondering op deze hoofdregel, is uit de door verzoekster overgelegde stukken niet af te leiden. Daarbij komt betekenis toe aan het volgende.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 11 maart 2021 meegedeeld dat verzoekster in het voornemen van 30 oktober 2020 erop is gewezen dat zij een beroep kan doen op verminderde financiële draagkracht, waartoe is verwezen naar de website www.inspectieszw.nl/boete. Verzoekster heeft dit niet gedaan. Voorts is vermeld dat verweerder verzoekster bij e-mailbericht van 19 februari 2021 heeft meegedeeld dat, indien zij een betalingsregeling wenst te treffen, zij contact kan opnemen met de afdeling Boete, Dwangsom en Inning van SZW. Ook van deze mogelijkheid heeft verzoekster geen gebruik gemaakt. In het aanvullend verweerschrift van 22 maart 2021 is meegedeeld dat de door verzoekster overgelegde financiële stukken niet voldoen aan de eisen voor een geslaagd beroep op een verminderde financiële draagkracht. Vanwege het ontbreken van de vereiste belastingaangiften en -aanslagen, de jaarrekeningen en omdat er informatie over 2020 en niet over de afgelopen drie jaar is ingevuld op de “Vragenlijst rechtspersonen voor bepaling draagkracht”, kan de financiële situatie onvoldoende worden beoordeeld en geverifieerd.
In een geval als het onderhavige, waarbij onvoldoende financiële stukken zijn overgelegd, kan verweerder verzoekster op basis van zijn beleid een betalingsregeling aanbieden met een looptijd van 12 maanden. Vanwege het Corona-virus hanteert verweerder tijdelijk het beleid dat de duur van een aangeboden betalingsregeling wordt verdubbeld. Het voorgaande komt neer op een betalingsregeling van 24 maandelijkse termijnen.
3. Gelet op het voorgaande is geen sprake is van spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 van de Awb. De voorzieningenrechter komt niet toe aan de toetsing van de rechtmatigheid van het primaire besluit in het kader van de gevraagde voorziening.
Het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:91) en van 16 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:724)