In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Justitie en Veiligheid over de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had verzocht om alle beschikbare modellen en versies van documenten die op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) worden opgesteld. Het primaire besluit van de minister om het verzoek af te wijzen, werd door eiser bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister het verzoek terecht heeft beperkt tot documenten uit 2016, omdat de formulering van het verzoek dit rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om het verzoek door te zenden naar andere bestuursorganen, omdat er geen aanwijzingen waren dat deze organen over de gevraagde documenten beschikten.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de besluitvorming niet correct was. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, wat betekent dat de minister niet verplicht is om meer documenten te verstrekken dan reeds gedaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er andere documenten zijn die onder het bestuursorgaan berusten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.