In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie die aan de betrokkene was opgelegd. De gemachtigde van de betrokkene, Appjection B.V. vertegenwoordigd door de heer O. Acar, heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie tegen de opgelegde sanctie. De officier van justitie heeft de beschikking waarbij de sanctie was opgelegd, vernietigd en het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. Echter, tegen de beslissing tot toekenning van de proceskostenvergoeding is door de gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 9 april 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De gemachtigde voerde aan dat er geen sprake was van samenhang tussen de zaken, terwijl de officier van justitie het tegendeel betoogde. De kantonrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de criteria voor samenhangende zaken zoals vastgelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kantonrechter concludeerde dat er geen inhoudelijke overeenkomsten waren tussen de onderhavige zaak en de andere zaken, waardoor deze niet als samenhangend konden worden aangemerkt.
Het beroep van de gemachtigde is gegrond verklaard. De kantonrechter heeft bepaald dat de proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen, inclusief de indiening van het beroepschrift en de hoorzitting, recht geven op een vergoeding van € 667,50. De beslissing van de officier van justitie van 24 november 2020 is vernietigd en de officier van justitie is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.