ECLI:NL:GHARL:2019:2556

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
WAHV 200.219.901
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na vernietiging van de beslissing van de officier van justitie in samenhangende zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 9 juni 2017. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard. De betrokkene had verzocht om een proceskostenvergoeding, welke was toegewezen tot een bedrag van € 123,75.

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de kantonrechter niet deugdelijk had gemotiveerd waarom het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk was verklaard. Het hof oordeelde dat de kantonrechter niet was ingegaan op de grond dat de betrokkene de inleidende beschikking pas op 15 oktober 2016 had ontvangen, waardoor de beroepstermijn pas op 14 oktober 2016 was aangevangen. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in de beslissing van de kantonrechter.

Het hof bevestigde dat de kantonrechter de zaak op goede gronden als samenhangend had kunnen aanmerken met een andere behandelde zaak, maar oordeelde dat de toegepaste wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding niet in stand kon blijven. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter voor zover het de proceskostenvergoeding betreft en veroordeelde de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 384,-. De beslissing van de kantonrechter werd voor het overige bevestigd, met verbetering van gronden.

Uitspraak

WAHV 200.219.901
22 maart 2019
CJIB 201573787
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 9 juni 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 123,75.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Het hof laat de bezwaren die de gemachtigde in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de beslissing van de officier van justitie buiten bespreking nu de kantonrechter deze beslissing vernietigd heeft.
2. De kantonrechter heeft het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de kantonrechter niet deugdelijk is gemotiveerd. De kantonrechter is in zijn beslissing namelijk niet ingegaan op de grond dat de betrokkene de inleidende beschikking pas op 15 oktober 2016 heeft ontvangen en de beschikking dus eerst op 14 oktober 2016 bekend is gemaakt. Pas op die datum is de beroepstermijn gaan lopen. Het administratief beroep is dan ook tijdig ingediend.
4. Met de gemachtigde stelt het hof vast dat de kantonrechter niet is ingegaan op de door de gemachtigde in de procedure bij de kantonrechter aangevoerde grond dat de bekendmaking van de beschikking pas op 14 oktober 2016 is geschied. Dit betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek.
5. Met betrekking tot de vraag of de beslissing van de kantonrechter zich leent voor bevestiging met verbetering van gronden overweegt het hof dat tegen de inleidende beschikking binnen zes weken beroep kan worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht. De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd.
6. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat een besluit of ander relevant document (op een bepaalde datum) is verstuurd. Als dat aannemelijk is gemaakt, is het besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en is de beroepstermijn aangevangen. Vervolgens is het aan de geadresseerde om op een niet ongeloofwaardige manier te betwisten dat het besluit (kort na de verzenddatum) is ontvangen. De stelling dat het besluit niet (kort na die datum) is ontvangen dient te worden beoordeeld in het kader van een beroep op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
7. In het zaakoverzicht staat dat inleidende beschikking op 1 oktober 2016 aan de betrokkene is toegestuurd. Het CJIB verzorgt de verzending. In het arrest van 23 december 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHLEE:2009:BP3020) heeft het hof vastgesteld dat het verzendproces zo is ingericht, dat de kans op fouten vrijwel is uitgesloten. Daarom mag op basis van het zaakoverzicht worden aangenomen dat de beschikking daadwerkelijk op de in het zaakoverzicht genoemde datum is verstuurd.
8. De beroepstermijn eindigde, met toepassing van de Algemene termijnenwet, dus op 14 november 2016. Het beroepschrift is gedateerd 23 november 2016. Uit een stempel blijkt dat het op 24 november 2016 door de officier van justitie is ontvangen. Het beroep is dan ook niet tijdig ingesteld.
9. De betrokkene stelt dat hij de beschikking pas op 15 oktober 2016 heeft ontvangen. Dat is onvoldoende om de ontvangst kort na 1 oktober 2016 te weerleggen. Er is derhalve niet gebleken dat het niet tijdig instellen van beroep verschoonbaar is. De kantonrechter heeft het beroep tegen de inleidende beschikking dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Met betrekking tot de proceskostenvergoeding voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter ten onrechte wegingsfactor 0,25 heeft gehanteerd, althans dit onbegrijpelijk heeft gemotiveerd. De kantonrechter heeft namelijk overwogen dat de gemachtigde slechts een beroep heeft gedaan op het niet juist nakomen van formele vereisten en geen voor de onderhavige zaak specifieke gronden heeft aangedragen, terwijl de gemachtigde wel degelijk gronden heeft aangevoerd tegen de inleidende beschikking. Ook heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat deze zaak samenhangend is met een andere zaak. Het betreft namelijk inhoudelijk verschillende zaken, waarin ook andere verweren zijn gevoerd.
11. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn samenhangende zaken door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. De beoordeling door de kantonrechter of sprake is van samenhangende zaken kan slechts marginaal worden getoetst.
12. In dat verband heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
"De gemachtigde heeft namens deze en een andere betrokkene beroep ingesteld tegen in totaal twee beslissingen van de officier van justitie. Naast de onderhavige zaak betreft het de zaak met zaaknummer 5847265 MB VERZ 17-160. Gelet op de (deels) inhoudelijke overeenkomsten in de sanctiebeschikkingen en gezien de vrijwel gelijkluidende verweren, de gelijktijdigheid van behandeling en het feit dat in beide zaken dezelfde gemachtigde optreedt, merkt de kantonrechter voornoemde en de onderhavige zaak aan als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht."
13. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter de onderhavige zaak op goede gronden kunnen aanmerken als samenhangend met de andere behandelde zaak waarin de beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd, nu blijkens de inhoud van de beslissing van de kantonrechter sprake is van nagenoeg identieke werkzaamheden die hebben geleid tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie, in beroepschriften die door dezelfde gemachtigde zijn ingediend en die gelijktijdig ter zitting bij de kantonrechter zijn behandeld. Dat de verweren met betrekking tot de onderliggende sancties in die zaken verschillend zijn geweest - hetgeen de gemachtigde overigens niet heeft onderbouwd - maakt dit niet anders.
14. Het antwoord op de vraag welke wegingsfactor moet worden toegepast, is afhankelijk van het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid daarvan. Het is bij uitstek de over het beroep oordelende kantonrechter die het gewicht van die zaak kan beoordelen. Deze beoordeling kan in hoger beroep slechts marginaal worden getoetst.
15. Met betrekking tot de wegingsfactor heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
"De gemachtigde van betrokkene heeft namens betrokkene slechts een beroep op het niet juist nakomen van formele vereisten gedaan. Nu geen voor de onderhavige zaak specifieke gronden zijn aangedragen, wordt het gewicht van de zaak gewaardeerd op zeer licht. Dit resulteert in de wegingsfactor 0,25."
16. Uit de door de kantonrechter gebezigde motivering blijkt dat hij slechts de door de gemachtigde aangevoerde bezwaren bepalend heeft geacht voor het gewicht van de zaak. Bovendien heeft de gemachtigde - anders dan de kantonrechter heeft overwogen - in de procedure bij de kantonrechter niet alleen de schending van de hoorplicht en de schending van de informatieplicht door de officier van justitie aan de orde gesteld, maar ook gronden met betrekking tot de gedraging aangevoerd. Gelet hierop kan de motivering van de kantonrechter diens beslissing tot het toepassen van wegingsfactor 0,25 niet dragen. Dit brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter, voor zover het de toegepaste wegingsfactor betreft, niet in stand kan blijven.
17. Gelet op het voorgaande zal de beslissing van de kantonrechter, voor zover het de proceskostenvergoeding betreft, worden vernietigd. Voor het overige zal de beslissing van de kantonrechter worden bevestigd, zij het - vanwege het onder 4. geconstateerde motiveringsgebrek - met verbetering van gronden.
18. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het verschijnen ter zitting van de kantonrechter dienen in totaal 2 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Het hof leidt uit het door de kantonrechter vastgestelde bedrag af dat hij in elk van de twee samenhangende zaken de helft van het vastgestelde bedrag heeft toegekend. Het hof zal de kantonrechter hierin volgen. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten van het beroep bij de kantonrechter tot een bedrag van
€ 256,-.
19. Nu de betrokkene in hoger beroep ter zake van de vergoeding van proceskosten in het gelijk wordt gesteld, komt het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten gemaakt in hoger beroep eveneens voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient 1 punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten van het hoger beroep tot een bedrag van € 128,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover het de proceskostenvergoeding betreft;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige met verbetering van gronden;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 384,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.